Indirecte afstandmeting
voor situatiemeting
en de daarmede
verband houdende problemen
voor het kadaster
334
Voordracht gehouden op het
2e N.G.L.-congres te Arnhem
op 18 oktober 1963 door E. N. Blink
Hoofdlandmeter van het Kadaster
te Maastricht
Inleiding
Het Nederlandse kadaster beschikt sedert en
kele jaren over één tachymeter, een Wild
RDH, die gestationeerd is aan het bureau
van de landmeetkundige dienst in Maastricht.
Het instrument is aangeschaft naar aanleiding
van moeilijkheden, ondervonden bij het meten
van lengten van polygoonzijden in heuvel
achtig terrein. Daarbij is het van het begin af
de bedoeling geweest het ook te gebruiken
voor detailmeting met behulp van de voer-
straalmethode. De daarbij bereikbare nauw
keurigheid is ongeveer dezelfde, als die welke
onder gemiddelde omstandigheden bereikt
wordt bij metingen volgens de klassieke me
thode. Ten behoeve van de afwerking werd
ook een poolcoördinatograaf aangeschaft.
Tachymetrische opmeting is enige malen toe
gepast bij kadastrale hermetingen en bij me
ting van grote complexen in reeds vroeger her
meten gebied.
Tachymetrische Hermeting
Een op deze wijze uitgevoerde hermeting ver
loopt kort geschetst als volgt.
Eerst wordt een wijdmazig net van hoofd
polygonen gelegd, op afstanden van 500m,
waardoor het gebied in enkele blokken ver
deeld wordt. Daarna worden de nodige stand
plaatsen voor de detailmeting gekozen. Be
palend voor deze keuze is natuurlijk in dc
eerste plaats, dat vanuit deze standplaatsen
voldoende terreinpunten zichtbaar zijn, en wel
binnen dc maximaal met het instrument te
meten afstand van 140 m. Deze standplaat
sen worden onderling en met enkele punten
van de hoofdpolygonen door het meten van
richtingen en afstanden verbonden, zodat een
net van detailpolygonen ontstaat. Bij de ver
kenning meet men er dus voor zorgen, dat
deze detailpolygonen aan zekere eisen vol
doen. Doordat de te overbruggen afstanden
niet groot zijn, zijn ook deze eisen niet erg
streng, zodat het inderdaad mogelijk is zich
bij de keuze van de standplaatsen sterk aan te
passen aan het op te meten terrein. Na de me
ting van de nodige richtingen en afstanden
in alle standplaatsen volgt nog een aanvul
lende meting met de meetband. Deze is in de
eerste plaats nodig voor vastlegging van die
punten, die vanuit geen enkele standplaats
zichtbaar zijn. Verder worden hierbij genomen
bv. de blokmaten van de gebouwen, een aan
tal kortgesloten maten tussen de grenspunten
en een aantal aanmetingen van grenzen aan
gebouwen.