339
fig. 1 Zelfreduccrende planchet
A. Poolcoördinatograaf: bereik 20 cm (is
200 m bij schaal 1 1000). Nauwkeurig
heid voor de richting: 2 cgr, voor de lengte
0,03 mm.
B. Roltransporteur: iets minder nauwkeurig
dan het vorige instrument. Het rolletje
mag in ieder geval niet van het papier
lopen.
C. Kleine poolcoördinatograafop ons Labo
ratorium gemaakt voor gebruik in het veld.
Bereik 10 cm, nauwkeurigheid 0,1 gr en
0,1 mm.
D. Gradenboog, passer en transversaalschaal:
ook weer voor veldgebruik. Nauwkeurig
heid in de richting 4- gr (fig. 2).
Tussen de opname en de kaartering lag nog
een heel brok (kantoor)werk; de hoeveelheid
van dit werk hangt sterk af van de gebruikte
apparatuur.
Hier wil ik gaarne gaan spreken over onze
eigen ervaring bij het opmeten van duin
terrein. Het betrof hier ,,de Kennemerduinen",
een terrein van 1200 ha. Gevraagd werd een
hoogtekaart met hoogtelijnen om de twee
meter, schaal van de kaart 1 1000. Met de
fig. 2 Tekenplank, gradenboog, passer en
transversaalschaal
studenten hebben wij hier vier jaar het zomer-
practicum gehouden. Na elk practicum werd
aan de hand van de opgedane ervaring ge
tracht het instrumentarium te verbeteren,
vooral ook om het werk minder geestdodend
te maken en het kantoorwerk te verminderen.
Toen wij dan ook het vijfde jaar het aangren
zende „Duin en Kruidberg" gingen opmeten,
konden wij zeggen dat wij het probleem van
duinterrein meten onder de knie hadden en
dat ons instrumentarium heel behoorlijk aan
gepast was.
Het eerste jaar hadden wij de beschikking over
niet-reducerende tachymeters, dus het werk
per detailpunt was: baak aflezen, richting en
helling meten. Tijdens het eerste practicum
werden 25 a 30.000 detailpunten gemeten (per
ha waren 80 a 120 punten nodig, de dagpres
tatie per ploeg was in open terrein ongeveer
3 ha)
Van al deze punten moest de baakaflezing
vermenigvuldigd worden met cos2 a (a hel
ling) teneinde de horizontale afstand te vin
den en met sin a cos om het hoogteverschil
te krijgen. Dit gebeurt aan de hand van re
ductietafels. De moeilijkheid hierbij is dat men
driemaal moet interpoleren. Is bijvoorbeeld ge
vraagd 76,4 sin 15,33 cos 15,33, dan vindt men
in de tafel 76 sin 15,20 cos 15,20 en 76 sin
15,40 cos 15,40, hieruit door interpolatie 76
sin 15,33 cos 15,33, op dezelfde manier 77
sin 15,33 cos 15,33 en uit deze beide laatste
waarden 76,4 sin 15,33 en cos 15,33.
Wij hebben toen een reductienomogram ont
worpen waarbij het interpoleren weg viel,
maar dit werk was ook nog tijdrovend. Het
nomogram is op een cilinder geplakt, de ci
linder in een bus gestopt, buiten op de bus de
lengtebecijfering aangebracht en daarmee was
de „reductierol" ontstaan (fig. 3). Deze rol
werkte prettig en snel.
Bij de hoogtebepaling deed zich nog een pro
bleemvoor. Door de reductie wordt het hoogte
verschil bekend. Dit moet bij de hoogte van
de vizierlijn opgeteld worden, dus bij de hoog
te van het opstelpunt plus instrumenthoogte.
Van dit geheel moet de baakhoogte (aflezing
van de middendraad op de baak) afgetrokken
worden. Tijdens het eerste practicum zijn wij
er dan ook al toe overgegaan de baakhoogte
gelijk te maken aan de instrumenthoogte zo
dat deze twee posten tegen elkaar wegvielen.
Bij de contacttachymeter wordt direct de hori
zontale afstand bepaald. Het hoogteverschil is
dan afstand X tangens van de helling. Deze
hellingtangens wordt aan het instrument af
gelezen. Ook hier hebben wij weer gebruik