94 van rizoforen, staan onder spanning. Ze zwie pen onverwacht terug als ze worden doorge slagen. Stof en molm stuift rond. Herhaalde lijk loopt men vast in de alom aanwezige wilde rotan. Deze heeft langs de hoofdnerf van zijn meters lange bladeren, felle haakdorens. De plant heeft deze bedoeld om zich, via naburige planten, ermee op te trekken naar boven, naar het licht. Loopt men langs zon afhangend blad, dan gebiedt de greep der dorens een on herroepelijk „terug". Op straffe althans van een gescheurd overhemd of een vel vol met dorens. De bloedende schrammen trekken wolken muskieten aan. Daarnaast hebben ze het ge munt op oren en ogen. Dan zijn er nog de mieren. De oningewijde ziet niet direct de takken welke hij moet mijden om contact met deze nijvere diertjes te ontgaan. De kleine zwarte soort kan men vrij gemakkelijk weg vegen. De grotere „rang rang", vergelijkbaar met onze rode mier, bijt echter zo fel, dat men elk exemplaar afzonderlijk los moet trekken. In oude stronken huizen nog grotere, ongeveer 2 cm lange, zwarte mieren. Volgens Jepese veroorzaakt hun beet ziekte. Gelukkig zijn ze, in tegenstelling tot de agressieve rang rangs zeer schuw en bijten niet gauw, zelfs niet na dat hun huis door ons geweld was verwoest. Des te agressiever is de patjet, de bloedzuiger. Heeft hij eenmaal goed beet, dan kan men hem beter zich laten volzuigen, wil men niet een moeilijk genezend wondje overhouden. Bij onmiddellijk ingrijpen kan hij nog zonder schade worden losgetrokken. Maar dan is het nog de kunst hem weer van de vingers te krij gen. Hij heeft voor en achter zuignappen en heeft dus praktisch altijd beet. Platdrukken gaat niet, want hij is zo taai als elastiek. Van daar dat zijn volume bij volzuigen, tientallen malen vergroot kan worden. Voordien is het maar een klein beestje, enkele centimeters lang en één a twee millimeter dik. Deze slanke lijn stelt hem in staat de menselijke pantsering via vetergaatjes, knoopsgaten en plooien in de kleding, te overwinnen. Hij beweegt zich daar bij voort met zijn zuignappen op de manier van een spanrups. Hoewel er zo weinig slangen in dit gebied voorkomen, dat men er nauwelijks op hoeft te letten, trapte Besaj, tijdens het kappen, toch op een kleine slang. Gelukkig was Besaj sneller dan de slang, zodat die „gesneld" was voor hij had kunnen bijten. Temeer waar de meeste soorten giftig zijn, is een slangenbeet op een dergelijke expeditie een zorgwekkend iets. Er bestaat een serum waarmede het ge vaar redelijk kan worden bezworen, doch de injectie kan niet zonder doktershulp afdoende worden toegediend. Wij waren dus aange wezen op de klassieke methode: het mes in de wonde en uitzuigen. In de praktijk is dat een weinig aantrekkelijke bezigheid. Boven dien blijkt het meestal uitstel van executie te zijn als niet spoedig medische hulp kan wor den verkregen. Een bondgenoot tegen insecten en slangen was de gestadig stijgende rivier, die succes sievelijk de gehele omgeving blank zette. Ook 's nachts hadden we toen geen last van mus kieten meer. Wel noodzaakte dit ons om haast te maken met de bases. De tunnel die men heeft gekapt, wordt lager naarmate de vloer, het water in dit geval, wordt verhoogd. Dit bemoeilijkt het uitrichten. Verder hoeft het geen betoog dat de lengtemeting zelf ook bezwaarlijker wordt als deze over het water moet geschieden. Wij maten met een gewoon stalen meetlint, door de lucht, over piketten met merksnede. Deze waren van tevoren ingericht en op nagenoeg meetlintlengte van elkaar geplaatst. Ze wer den t.o.v. de waterspiegel ruwweg waterpas ingeslagen. Al wadend en ploeterend kon de meting nog op het nippertje worden verricht. Mr. Dent gebruikte een meetveer die meer geschikt was voor dit doel. Men stelle zich een meetband op haspel voor, maar dan slechts 4 mm breed. De haspel is niet zo bezwaarlijk, want de band is maar enkele malen nodig. Daarentegen levert hij het voordeel, dat men er een grotere lengte band op kwijt kan. Deze lengte bedroeg 5 chains, d.i. ongeveer 100 m. Hij is slechts becijferd in decalinks (ca. 2 m; 1 chain is 100 links). De fijnaflezing gebeurt op een apart aangehaakt stuk van 1 decalink. Dat is daartoe onderverdeeld in tienden van links. Er waren nog meer bezwaren verbonden aan dit wassende water. Eerst dreef onze mooie vloer van het instrumentenkamp weg. Toen kwamen de zware piketten, waarop de poten van het statief stonden, onder water, later ook de schoenen en een gedeelte van de poten zelf. In het instrumentenbivak moesten de para para's worden opgehoogd, evenals de draag constructie van de tent. Een stuk boomstam, dat we bij wijze van stoel verticaal hadden ingegraven, dreef weg. Ook een stam van een broodvruchtenboom trouwens. Afgezien ervan dat die erg in de weg lag, schuin door de tent, zat hij vol hars; zijn vertrek was een hele op luchting.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1964 | | pagina 10