122
kregen we trouwens ons fruit op zeer gemak
kelijke wijze. Het nieuwe dorp was blijkbaar
niet ver weg gebouwd. De bewoners kwamen
nu afzakken met vruchten en krokodillenhui-
den. De huiden werden gewaardeerd volgens
de borstomvang van wijlen de inwoner. Daar
op werd een reductie toegepast als de huid
beschadigd was of niet goed was verzorgd. In
totaal leverde dit de dorpelingen een bedrag
op van rond 400,— voor circa 20 huiden en
huidjes.
Toen moest uiteraard het ruim weer open om
hen gelegenheid te geven tot zaken doen. Dit
gaf aanleiding tot een tafereeltje dat we ook
in Domongi al hadden beleefd. Zodoende kon
ik mijn aandacht meer richten op de jeugd.
Een paar kinderen hadden met hun grote
papoea-ogen intensief mijn doen en laten be
studeerd, bij het hanteren van de Gilette. Een
paar likken met de kwast op hun donkere
toeten had grote hilariteit opgewekt. Ook
mochten ze later door mijn bril kijken, wat de
vreugde nog verhoogde. Tot het vertrek on
derhielden we ons verder, met elkaar enkele
woorden te leren van de wederzijdse talen.
Wat een pret als je weer ontdekte hoe neus,
oor, hand, been in de ander z'n taal heette.
Gezelligheid kent geen tijd, maar wij kenden
die wel. Vooral omdat er een vijand op de
loer lag, de infectie. We moesten opschieten
om bij een geneeskundige post te zijn, voor
dat die vijand vat kon krijgen op onze pa
tiënt Hoet. Zodra de zaken waren afgedaan
ging het ruim dicht. We vertrokken om 9 uur.
Langzamerhand bereikten we weer het iets
hogere gebied van de benedenloop. Het bos
werd dichter. Er groeide hier een opmerkelijke
verscheidenheid van bomen. Dit gaf een zeer
gevarieerd bladerendak. Sommige kronen
waren bruin, als bij ons de bruine beuk, andere
rood als de Amerikaanse eik. Sommige bomen
stonden in volle bloei. Dit alles, gedecoreerd
met alle kleuren van geel tot groen en het
purper van de d Albertis-creeper, was de
moeite waard om het niet onopgemerkt voor
bij te laten gaan.
In de middag bereikten we het eilandengebied
Later op de dag begon alles wijder uiteen te
gaan. We kwamen weer op het estuarium.
Aan de Noordwal moest Wassua liggen, waar
we zeker medische hulp konden krijgen. Daar
tegenover stond het risico dat we zouden moe
ten nemen omdat onze loods, Djagara, niet
goed bekend was met de toegang tussen de
banken door. Bovendien waren we er prak
tisch zeker van dat, zouden we doorvaren, we
overmorgen in Daru zouden zijn. De patiënt
zelf voelde zich goed. Hij wou liever door
varen. Dus geen Wassua.
Gedachtig aan de banken van Wassua mis
schien, liet mr. Senior eens loden. We bleken
nog maar een meter water onder de kiel te
hebben. De vaargeul had zich kennelijk ver
legd. Als een haas werd rechtsomkeert ge
maakt. Na een minuut of vijf varen waren we
weer op diep water. Daar ankerde mr. Senior.
Djagara en Besaj bemanden de kleine snelle
dinghy. Al lodende stoven ze over het water,
een gezicht ver. Zouden we er door kunnen?
Inderdaad. Na een half uurtje waren ze weer
terug. Ze hadden een doorgang gevonden.
Voorzichtig varende en al lodende kwamen
we weer in de diepe geul.
Het zou prachtig zijn als we die avond At-
mara nog konden bereiken. Daar was een
goede rede. En dan zou Daru vrij zeker de
volgende dag bevaren kunnen worden. Dit
vereiste een paar uur in het donker door
varen.
Teneinde het risico van op drijvende bomen
te stoten te miniseren, liet mr. Senior de licht
bak van de krokodillenjacht opstellen op het
voordek. Een paar sterke staaflampen tastten
de zee links en rechts vooruit af. Aanvankelijk
ging alles goed. Tot Lie, die even op het ach
terdek moest zijn, merkte dat de kleine dinghy
weg was. Dit was ernstig, want de waarde van
dit aluminium scheepje, met zijn buitenboord
motor, kon gevoegelijk op zes duizend gulden
worden geschat. En omdat hij nog niet ver
weg kon zijn en omdat hij licht van kleur was,
moest er onder deze omstandigheden van
kalme zee en goed zicht evenwel een redelijke
kans zijn hem terug te vinden.
Scherp voer mr. Senior op tegenkoers. De
lichtbundels tastten de zee af op stuurboords-
en bakboordsboeg. Toen de twijfel begon te
knagen verscheen hij onverwacht in de stuur
boordsbundel. Eenmaal daarin gevangen was
de dinghy spoedig weer onder controle. Door
een onverklaarbare oorzaak was de sleeptros
gebroken.
We waren nu bij kaap Bituri. Geen ideale
ankerplaats. Maar het weer liet zich goed aan
zien. De volle maan was reeds te ver ver
streken om nog op een ,,bore" te moeten reke
nen. Dus ging de Jonmac ten anker. Zodoende
kon meteen de kleine dinghy aan boord wor
den genomen. Ook de buitenboordmotoren.
Nadat er een ankerwacht was ingesteld, om
dat met het keren van het tij het anker moge
lijk zou gaan krabben, konden we rustig gaan
slapen.