123
De kentering viel pas tegen de morgen. Door
dat we nu rijzend water mochten verwachten,
was dit een uitermate gunstig tijdstip voor
vertrek. Maar nu geen grapjes meer. Eerst de
grote bijboot op het achterdek. En alles goed
zeevast gesjord. Met het krieken van de dag
voeren we, aldus op alles voorbereid, weer
verder.
We kwamen nu weer in de bewoonde wereld.
Een paar coasters kozen zee vanuit Atmara.
Verschillende Kiwai-prauwen waren op zee.
Stoere torengetuigde tweemasters, gehakt uit
een boomstam, hoog op het water gelegen en
daarom voorzien van uitleggers. In de prauw
zelf is alleen maar laadruimte, het scheeps
leven speelt op een dekje dat, in de mid
scheeps, gedeeltelijk op de uitleggers is uitge
bouwd. Op sommige telden we over de twintig
koppen, mannen, vrouwen en kinderen. De
roerganger bestuurt het geheel met een plank-
vormig stuk hout, dat naast het achterboord
wordt ingestoken. Hier zijn misschien de be
grippen stuurboord en bakboord ontstaan. In
elk geval doet het aanvankelijk erg primitief
aan. Bij nadere overweging komt men echter
tot de conclusie dat hier een zeer rationele op
lossing werd toegepast. Waaraan zou men een
roer moeten bevestigen? Deze uitgeholde
bomen hebben immers geen achtersteven!
We hadden verwacht dat we op enkele kri
tieke punten op hoger water zouden moeten
wachten. Maar het bleek, dat we vlot door
konden varen. Hierdoor bereikten we, on
danks dat de moesson ons een holle zee tegen
wierp, in de middag reeds het Paramakanaal.
Het was allemaal zo voorspoedig gegaan, dat
we aan de andere kant van het kanaal ook
maar eens de Toro-passage probeerden. Mis
schien hadden we door de luwte in het kanaal
de verhoudingen wat uit het oog verloren,
misschien ook dachten we dat nu alles kon,
maar we werden gevoelig afgestraft.
Er stond juist genoeg water om over de bank
te kunnen. Althans in kalm water. Het werd
nog krapper, toen de moesson zijn neus om de
hoek stak. Immers in de bijbehorende golf-
dalen staat minder water, dan waar men op
gerekend had. Het lukte echter.
Maar het ogenblik om hoera te roepen was
nog niet aangebroken. We voeren in zekere
zin langs lager wal, met wind en zee dwarsop.
Naarmate het water dieper werd, stapelde de
zee zich op. In de wind opvaren betekende een
ruwe trek door onverkend gebied. Terug lag
het risico van de bank, waar we maar net over
heen geslipt waren. Trouwens, alles was ge
sjord, we moesten nu maar doorbijten.
De sjorringen waren echter niet berekend op
slingeringen zoals we nu te verduren kregen.
Bovendien kwam alles vrij onverwacht. De
bijboot op het achterluik begon te werken.
Als de sjorringen braken, zou hij het achter
dek schoonvegen. Met vereende krachten
hielden Albert, Jepese en Lie hem in bedwang.
Ik ging naar het voordek om versterking te
halen. Het gangboord ging juist onder toen ik
er door kwam. Tot aan de knieën sleurden
mijn benen door het water. In het voorbijgaan
zag ik tot mijn opluchting, dat de batterij
generator met een staaldraadje geborgd was.
Niet echter de twee accu's die er bij stonden.
Op de terugweg helde de Jonmac zo mogelijk