Stadssanering
en de hiervoor verrichte landmeet
kundige werkzaamheden te Dordrecht
111
door J. van der Zee. technisch ambtenaar eerste klas bij de landmeet
kundige afdeling van de Dienst Openbare Werken en Volkshuis
vesting te Dordrecht.
De stedebouw is reeds in de Oudheid tot
grote bloei gekomen.
Opgravingen in Mesopotamië leren, dat er
tweeduizend jaar voor het begin onzer jaar
telling al ommuurde steden waren met een
oppervlakte van 3000 ha.
Verder is uit de literatuur bekend, wat voor
prachtige steden de kunstzinnige Grieken
gebouwd hebben en dat de Romeinen, die
meer praktisch ingesteld waren, al utilitaire
voorzieningen kenden als waterleiding en
riolering. Door het Romeinse Imperium, dat
het Oosten en het Westen omspande, is de
stedebouw in deze streken bekend gewor
den. De Romeinen bouwden ook hier te
lande hun Castellums, rechthoekige om
muurde legerplaatsen, waaruit de eerste
Nederlandse steden zich ontwikkelden.
Toen echter in de vijfde eeuw het West-
romeinse Rijk instortte, werden ook in ons
land de meeste van deze Romeinse neder
zettingen verwoest.
Eerst zeven eeuwen later is de stedebouw
weer op gang gekomen, waartoe de kruis
tochten de stoot gaven. Deze zorgden voor
een hernieuwde kennismaking met de cul
tuur van het ontwikkelde Oosten, terwijl vele
kruisvaarders, die als horigen met hun heer
optrokken, bij hun thuiskomst als vrij man
afzwaaiden. Deze vrije lieden gingen nu bij
elkaar wonen in steden, zoals ze die in het
Midden-Oosten gezien hadden.
De landsvorsten sanctioneerden deze ontwik
keling door aan de vrije poorters het stads
recht te verlenen. Uit deze tijd dateren de
meeste van onze steden. Zij bestonden in
beginsel uit een aantal houten huizen, om
geven door een gracht en een aarden wal.
Zodra de financiën het toelieten, werden
deze eenvoudige verdedigingswerken uitge
breid met een stadsmuur, want ook in die
tijd werd aan de defensie de hoogste priori
teit verleend.
Het laat zich verstaan, dat het heel wat geld
kostte om zo'n ommuurde stad te vergroten,
daar hiervoor nieuwe verdedigingswerken
moesten worden uitgevoerd.
Men wachtte hier zo lang mogelijk mee en
bouwde eerst liever alles vol, voordat men
tot stadsuitleg overging.
Tot in de negentiende eeuw bleven de ste
den ingesloten door muren en grachten, hoe
wel deze ook toen reeds lang hun militaire
betekenis verloren hadden.
Halverwege de negentiende eeuw ontstond
er in de meeste steden een groot ruimte
gebrek door de opkomst van de industrie
en de trek naar de stad die daarmee gepaard
ging. Deze industrieën vestigden zich, als er
voor hen geen plaats was binnen de stad.
net buiten de stadsmuren, waarna men ertoe
overging hier ook de mensen te huisvesten
die door de industrie werden aangetrokken.
De stadsmuren, die hierdoor elke betekenis
verloren, omdat zij als het ware midden in
de stad kwamen te liggen, werden nu suc
cessievelijk gesloopt, op een enkele stads
poort na, die voor het nageslacht bewaard
bleef.
Ofschoon het keurslijf, waarin de steden