Opgaven met landmeetkundige inslag Opgave 20 Prettig dat zes oplossers zich de moeite ge troost hebben hun uitwerking in te zenden. Als we de gegevens die ons voor deze opgave ter beschikking staan gaan groeperen, zien we dat we twee volgemeten driehoeken hebben, II-III-IV en III-IV-V. De eerste geeft als sluitterm -f- 35 dmgr en de tweede 16 dmgr. Deze verdelen we gelijkelijk over de hoeken van de driehoeken, met dien verstande dat II in de eerste driehoek gecorrigeerd wordt met 11 dmgr (omdat II de kleinste hoek is van A II-III-IV) en III in de tweede driehoek met 6 dmgr III is in deze drie hoek de grootste hoek). Van driehoek I-II-III zijn slechts twee hoeken direct gemeten. In het punt I (vlaggestok) is geen richtingsmeting verricht, wel echter in I exc. Het is nu de bedoeling dat de in dit punt gemeten hoeken worden overgebracht naar punt I. Van de driehoeken I-I exc.-II en I-I exc.-III zijn bekend de hoek bij I exc. en de lengte I-I exc. Er is dus nog een derde element nodig. En daarvoor is de van het plan uitgepaste lengte II-III gegeven. In driehoek I-II-III zijn hiermee de benaderde lengten I-II en I-III te bepalen. Deze zijn vermoedelijk voldoende nauwkeurig om de overgangshoekjes bij II en III, öu en <5ni, af te leiden door toepassing van de sinusregel. We vinden ón=0,0236 gr en (5m= 0,0183 gr, waarna L I volgt uit Z_ I Z_ I exc. <5[i óm. De sluitterm van driehoek I-II-III blijkt 38 dmgr te be dragen. Nu rest ons nog de bepaling van de coördi naten van de punten II, III en IV. Daartoe be rekenen we eerst coördinaten van de punten I tot en met V in een plaatselijk stelsel. Trans formatie naar het R.D.-stelsel, waarbij I en V de aansluitingspunten zijn, geeft ons de ge vraagde coördinaten. Het plaatselijk stelsel kunnen we op allerlei manieren kiezen, bijv. door de punten III en II respectievelijk de coördinaten te geven 0, 0 en 0, -j- 1331. Door snijpuntrekening vinden we bijbehorende coördinaten voor I, IV en V. Alleen lopen we het risico dat we punten in drie kwadranten gelegen zullen verkrijgen. Dit is geen groot bezwaar voor de transfor matiebewerking, maar het is toch te voor komen door I als oorsprong te kiezen en I-II als positieve y-as. Voor de ordinaat van II kunnen we nemen -j- 851 m (ongeveer de be rekende lengte) of een rond getal (groter met het oog op de vergrotingsfactor X <C 1 dadelijk bij de transformatie). Zelf heb ik 1000 m ge- 148 afstandsdraden baakaflezing hoogte opmerkingen afstand punt rechts t.o.v. hoogte b O links N.A.P. vizierlijn 2242 2187 1 2214 knt beschoeiing 1588 1553 2 1570 1568 1538 3 1553 begin bitumen 4 15 50 eind bitumen; Instr. 1778 1752 5 1765 2189 2159 6 2174 2280 2245 pkt 1.82 2262 6 cm 4- mv 2339 2291 7 2315 1655 1545 pkt 1.82 1600 6 cm mv 1944 1848 pen 1896 1479 1333 pen 1406 1579 1497 8 1538 1713 1513 8 1613 1871 1759 9 1815 2483 2386 10 2434 watersp. 0 4Q cm d 2480 2388 11 2434 watersp. 1922 1837 12 1880 raster 13 18 44 Instrument

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1964 | | pagina 16