vaak onvolledig of onnauwkeurig en boven dien moet men eerst weten van wie de lei dingen of kabels zijn die er liggen, als men tenminste al weet, dat ze er liggen, voordat men bij dit bedrijf nadere inlichtingen kan gaan inwinnen. Een centrale administratie wordt dan ook een dringende eis. Nadat voor en tijdens de oorlog de heer H. Vermeulen, destijds Hoofd van het Bureau voor Buitengewoon Landmeetkundig Werk te Zwolle, reeds meerdere malen gepleit had voor instelling van een „Kadaster der Ge leidingen", kwam het gehele „Leidingen kadaster" in 1962 meer in de aandacht door het door Ir. H. J. van Steenis op de Geode tische Studiedag van de Nederlandsche Landmeetkundige Federatie uitgebrachte rapport over dit onderwerp, waarin een uit voerig pleidooi voor de instelling werd ge houden. Dit preadvies en het verslag van de bespreking daarvan is opgenomen in het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde 1962-5. Degenen die hiervan nog geen ken nis namen zij lezing ten sterkste aanbevolen. De bovenvermelde storing van de T.V.-uit zending op 29 april was voor prof. ir. G. F. Witt aanleiding tot het plaatsen van het vol gende ingezonden stuk in de Nieuwe Rot terdammer Courant: Met de inhoud van dit artikel stemmen we van heler harte in en we hopen dat dit mede aanleiding mag zijn tot een spoedig treffen van maatregelen tot regeling van deze mate rie. Inmiddels wil dit alles niet zeggen, dat er op dit gebied nog niets wordt gedaan. Voor zover ons bekend zijn er diverse gemeenten, die zelf reeds maatregelen hebben getroffen, 199 ,,In de dagbladen is de aandacht gevestigd op de elek triciteitsstoringen, die optraden tijdens de televisie-uit zending van de huwelijksplechtigheid van prinses Irene. Zowel in Baarn als in Diepenheim werd de elektriciteitsvoorziening gestoord. Het Tweede Kamer lid Schmelzer stelde dienaangaande vragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Minister Toxopeus antwoordde de vraagsteller dat der gelijke storingen veelvuldig optreden en meestal het gevolg zijn van graafwerkzaamheden. In 1959 deden zich 921 storingsgevallen voor, waarvan het overgrote deel door graafwerkzaamheden werd veroorzaakt. Over de schade voor de samenleving die hiervan het gevolg is, werd niet gerept. Daar latere gegevens op een nog groter aantal wijzen, aldus de Minister, zal het duidelijk zijn dat jaarlijks een schade van vele honderdduizenden guldens het gevolg is van de door graafwerkzaamheden veroorzaakte storingen. Geluk kig zijn tot nu toe voor zover bekend, nog geen slachtoffers gevallen onder de arbeiders die dit werk verrichten. Daar de vragen van de heer Schmelzer een politieke achtergrond hadden zal vermoedelijk geen vraag vol gen (hoe logisch dit ook zou zijn) aan de Minister of het mogelijk is dergelijke fouten te voorkomen. Toch lijkt het mij van belang het antwoord op deze vraag, die wel niet gesteld zal worden, te geven. Natuurlijk zijn deze fouten te voorkomen, indien we in Neder land beschikken over een instituut dat de ligging van ondergrondse leidingen, kabels, buizen enz. éénduidig opmeet en in kaart brengt. Tal van instellingen ge bruiken de openbare (en ook de particuliere) grond om hierin allerlei voorzieningen, die in een moderne maatschappij noodzakelijk zijn, op te bergen. Aldus is voor tientallen miljoenen guldens aan telefoon- en elek triciteitsleidingen, waterleiding- en gasbuizen, riolerin gen, enz. in de grond opgeborgen. Reeds herhaalde malen is van landmeetkundige zijde gewezen op de wenselijkheid van een registratie op een uniforme wijze (door middel van meetgegevens en kaarten) van al deze ondergrondse voorwerpen; deze gegevens zouden door een centraal bureau (bijv. per provincie) aan de uitvoerende lichamen op aanvrage ter beschikking moeten worden gesteld; desnoods zou dit bureau in het terrein kunnen aangeven waar en op welke diepte kabels e.d. zich bevinden. Tijdens een in 1963 door de Nederlandse Landmeet kundige Federatie georganiseerde studiedag, waarop over deze problemen werd gesproken, werden van be stuurlijke zijde en ook door de beheerders der kabels, enz. bezwaren aangevoerd tegen een dergelijke regi stratie. De instelling van enige centrale bureaus zal zeker geld kosten, maar nu knutselen tal van bedrijven en diensten zelf aan de opmeting en vastlegging van de ondergrondse objecten in kaarten, ieder op hun eigen wijze, terwijl meestal geen enkel verband bestaat tussen de metingen van de verschillende diensten. Zelfs in gemeenten is het geen zeldzaam verschijnsel dat elk bedrijf (gas-, elektriciteits- of waterleidingbedrijf, ge meentewerken) zijn eigen gang gaat. Van een coördi natie is geen sprake, met welke gevolgen blijkt uit de getallen die de Minister geeft. Niet verheeld mag worden dat vooral de financiële problemen (op welke wijze of door welk ministerie wordt het nieuwe bureau gefinancierd?) en de juri dische vraagstukken niet eenvoudig zijn. De oplossing in landmeetkundig-technisch opzicht kan, gezien de voorbeelden in het buitenland en de tegenwoordige technische mogelijkheden, niet onoverkomelijk worden geacht. Het is opmerkelijk dat juist van de zijde der beheerders der ondergrondse leidingen zo weinig belangstelling be staat voor de instelling van de hiervoor bedoelde cen trale bureaus. Vermoedelijk omdat de schade, geleden door derden, toch niet op de beheerders verhaald kan worden. De eigen schade van de beheerders wordt wel verrekend in de gebruikerstarieven; dit geldt eveneens voor het tijdverlies, dat ontstaat bij het zoeken naar de leidingen, indien herstelwerkzaamheden moeten worden verricht. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat weinig animo bij de bestuurlijke en technische bedrijfsdeskundigen be staat om deel te nemen aan de werkzaamheden van een commissie, in te stellen door de Nederlandse Land meetkundige Federatie, die de gehele problematiek van deze materie zou bestuderen. Toch vraagt deze zaak in ons dichtbevolkte land om een oplossing op korte termijn. Misschien zijn onze volksvertegenwoordigers door de mededeling van de Minister enigszins verontrust en kunnen zij bevorderen dat de bestudering van het hier voor in het kort beschreven problemen wordt aange pakt. Het wordt langzamerhand hoog tijd!"

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1964 | | pagina 11