Hogere Technische School voor de bouwkunde te Utrecht
afdeling landmeetkunde
Eindexamen 1963
maar het blijven incidentele gevallen. De
grote lijn ontbreekt. Voor velen is het nog
een onbekende materie. We willen daarom
hier vooral wijzen op het artikel van L. W.
van den Muijzenberg ing. in het Polytech
nisch Tijdschrift van 27 mei 1964, editie B
nr. 11 over „Kaartvoorziening van onder- en
bovengrondse situaties in de civiele tech
niek", waarin duidelijk de opbouw van het
benodigde kaartmateriaal wordt uiteengezet.
De lezing hiervan zij onze lezers daarom aan
bevolen.
Tenslotte verzoeken we allen, die op een of
andere wijze ervaring met vervaardiging en
beheer van kaarten betreffende leidingen en
kabels hebben, de redactie daarmee in kennis
te stellen en deze ervaringen door te geven
in een serie artikelen van de aard van onze
rubriek „Wat is en wat doetonder de
gemeenschappelijke titel „Wat doen we aan
het Leidingenkadaster?" De eindredacteur
ziet met belangstelling uw berichten hierover
tegemoet.
W aarnemingsrekening
1.
Tijd: 150 min.
Met een theodoliet zijn de volgende richtingen
9r
gemeten:
In Richtingen
A px
0
46,868
Pa
89,724
E Pi
0
Ps
107,141
Pc,
183,539
Pr
294,762
C Ps
0
Po
45,698
117,630
De waarnemingen zijn niet correlerend.
Gevraagd: Bereken de vereffende waar
nemingen.
2. De drie hoeken van een driehoek ABC
zijn gemeten. Na vereffening is de matrix
van hoofd- en kruisvarianties gelijk aan:
1600 —800 —800
—800 1600 —800 dmgr2
800 —800 1600
De zijde BC (a) is gemeten met een stan
daardafwijking 3 cm.
De grootte van de zijde a is ongeveer ge
lijk aan 200 m, die van de hoeken: A
85 gr, B 50 gr, C 65 gr.
Men berekent de zijde AB (c) met de
sinusregel.
Gevraagd: Bereken de standaardafwijking
van de uitkomst. Hierbij kan aangenomen
worden dat de lengte van de zijde c onge
veer gelijk is aan 175 m.
3. a. Men meet een lengte heen en terug.
Een schaalfout is niet aanwezig. De
uitkomsten zijn resp. 199,98 m en
200,02 m.
Gevraagd: De standaardafwijking van
de enkele meting.
De standaardafwijking van het ge
middelde.
b. Toon aan dat bij een waterpassing de
gewichten omgekeerd evenredig met
de lengten van de gewaterpaste af
standen genomen kunnen worden.
4. Waterpassing:
Van de punten A, B en C zijn de hoogten
foutloos bekend:
Ha +4,072 m, Hn +7,248 m, Hc
5,430 m.
200
M. L. V.
P'2
P10