De uitkomsten van een waterpassing zijn: (zie figuur) Q boven P 0,460 m afstand: C boven P 0,050 m afstand: Q boven A 1,762 m afstand: B boven Q 1,418 m afstand: 6 km P boven A 1,312 m afstand: 4 km B boven P 1,876 m afstand: 1 km 1 km 2 km 4 km Gevraagd: De vereffende hoogten van P en Q. De standaardafwijking van het hoogtever schil tussen P en Q. Landmeetkunde I -j- II Tijd: 150 min. 1. a. Welke drie methoden van groottebe paling kent ge en wat zijn de kenmer ken van deze methoden? b. Wat verstaat men onder overtallige gegevens bij een groottebepaling en waarom worden deze gemeten? c. Van een driehoekig perceel ABC zijn de lengten van de grensstukken AB, BC en CA gemeten. Vanuit het grens- punt A denkt men zich een loodlijn AD getrokken op het verlengde van de grens CB. De afstand BD kan op een kaart in ruwe benadering worden af gepast. Geef aan hoe nu door iteratie de lengte van de loodlijn AD kan worden be rekend. 2. Van een compensatiepoolplanimeter met verstelbare arm is gegeven dat bij de arm lengte 250 de absolute waarde van de noniuseenheid is 5 mm2 en dat armlengten kunnen worden ingesteld van 75 tot 250. Stel een tabel samen van armlengten en relatieve waarden van de noniuseenheid voor de schalen 1 1000, 1 1250,1 2000, 1 2500 en 1 5000, indien als eisen wor den gesteld dat die noniuseenheden steeds een geheel aantal m2 moeten zijn en de armlengten daarbij zo kort mogelijk ge houden moeten worden. 3. Een waterpasinstrument type alles vast is geplaatst in de lijn tussen twee baken A en B, die precies evenhoog zijn opgesteld en wel zó, dat de afstand tot baak A 90 m en tot baak B 10 m. Op baak A leest men voor de middendraad bij inspe lende bel af 1,500 m en op baak B 1,532 m. a. Hoe loopt de vizierlijn ten opzichte van de richtlijn? b. Bereken op welke aflezing op baak A de middendraad met de correctie schroefjes van het diafragma bij inspe lende bel moet worden ingesteld, op dat de vizierlijn geregeld is. 4. Vanuit de bekende bouten A, B en C is gewaterpast naar de onbekende bout P. Bepaal hiervan de hoogte als gegeven is: hoogte van A is -j- 0,068 m; afstand van A naar P is 2,1 km; hoogte van B is -(-0,109 m; afstand van B naar Pis 3,0 km; hoogte van C is -j-0,245 m; afstand van C naar P is 3,5 km; hoogteverschil van A naar P is 0,932 m. hoogteverschil van B naar P is 0,893 m. hoogteverschil van C naar P is 0,745 m. 5. Tegencurvebestaande uit twee cirkels die door een rechtstand met elkaar verbonden worden (zie figuur). Op het terrein is de ligging van twee even wijdige rechten a en b en daarop respec tievelijk de tangentpunten Ta en Tb ge geven. Bovendien is gegeven: Pa 800 m, p 180 m, q 770 m, AB 130 m. Ten behoeve van de uitzetting van beide cirkelbogen en de rechtstand moeten de grootheden ta, tb en Rb berekend worden. Gevraagd: Met welke formules kan men deze drie grootheden berekenen? Voer de berekening uit, zonder ge bruik te maken van de „Five place tables". a. b. 201

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1964 | | pagina 13