gereguleerd worden en ingepast in het collec tieve belang. Deze loyaliteit in de erkenning van eikaars eigendom roept samenlevingsver schijnselen op (solidariteit is afgeleid van het latijnse woord sol, dat bodem betekent). Om dat de samenleving dus start als een „vereni ging van eigenaren" is een van de eerste staatszaken de bescherming van de eigendom. In sommige Oosterse landen geschiedt het verdedigen van de persoon en het vermogen van de grootgrondbezitter ook thans nog door een privélegertje: een functie die bij ons ge delegeerd is aan de samenleving omdat deze een te zware belasting zou vormen voor iedere individuele eigenaar. Bij de primitief had eigendom als regel een publiekrechtelijk (straffen bij inbreuk) èn een privaatrechtelijk karakter. De geordende samenleving daaren tegen bewerkt deze tour de force dat voortaan indien mijn recht wordt aangetast het recht wordt gekrenkt; wordt mijn recht hersteld dan is het evenwicht in het maatschappelijk leven hersteld. De moderne staat heeft thans alle publiekrecht aan zich getrokken zodat niet de eigenaren maar de wetten machthebbend zijn. Eigenmacht kan onder geen beding geduld worden. Daar waar deze door de wet is toe gestaan (zoals het afhakken van boomwortels die over de grens groeien in art. 714 B.W.) is het al geen eigen rechter spelen meer. De theorie van Rousseau Rousseau, die in zijn jeugd als klerk op het kadasterkantoor van Genève heeft gewerkt, besteedt in zijn geniale werk „Het Maatschap pelijk Verdrag" ruime aandacht aan het pro bleem van de eigendom in verband met de verhouding individu-'Samenleving. Het grond probleem waarvan het maatschappelijk ver drag de oplossing geeft is volgens hem: „Zoek een vorm van aansluiting, die met de gehele verzamelde kracht de persoon en de eigendom van iedere aangeslotene verdedigt en be schermt en waarin ieder, zich verbindende jegens allen, niettemin slechts aan zichzelf ge hoorzaamt en even vrij blijft als tevoren." Al leen de collectieve wil kan een verbindbaarheid voor alle rechthebbenden scheppen. De wetten die zo ontstaan zijn eigenlijk niet het gevolg maar de voorwaarde voor de burgerlijke asso ciatie, die ten doel heeft het behoud en de welvaart van zijn leden, culminerend in ieders eigendom. Zonder een dergelijk punt waarin alle belangen overeenstemmen zou geen maat schappij kunnen bestaan. De algemene wil houdt dan ook terdege rekening met de bij zondere wil van zijn leden. Deze wordt niet vernietigd maar opgeheven, op hoger plan ge bracht. De staatkundige vereniging die slechts bestaat uit particulieren die hem samenstellen heeft geen enkel belang dat tegengesteld is aan dat van de enkeling. „Tenslotte, wanneer ieder zich geeft aan allen, geeft hij zich aan niemand en daar er geen aangeslotene is tegenover wie men niet hetzelfde recht ver krijgt, dat men toestaat tegenover zichzelf, ontvangt men van allen de tegenwaarde van wat men verliest en meer kracht om te behou den wat men heeft. Hetgeen de mens verliest door het maatschappelijk verdrag is de natuur lijke vrijheid en een onbegrensd recht op alles wat zijn lust opwekt en wat hij kan grijpen. Wat hij wint is de burgerlijke vrijheid en de eigendom van alles wat hij bezit." Hoe ontwikkelt zich uit de eigendom de noodzaak van een kadaster Bezit verandert in eigendom wanneer men het openbaar maakt. Deze proclamatie ten over staan van alle anderen is het kardinale verschil van bezit en eigendom. Ook een dief bezit, maar hij zal zich wel wachten dit feit openbaar te maken. Wanneer iemand als Goethe nog opmerkt: „Dem Staate liegt nur daran dass der Besitz gewiss und sicher sei; ob man mit Recht be- sitze kann ihm wenig kümmern", dan bemer ken we dat in de laatste anderhalve eeuw de staatsbemoeienissen dienaangaande toch sub tieler geworden zijn. De rechtsstaat ontlast de bezitters niet alleen van de brute plicht tot zelfbescherming maar vormt ook organen die constateren of de aanspraken op de afzonder lijke goederen wel rechtmatig zijn. Eigendoms verhoudingen verdragen nu eenmaal geen zwevende toestand. Zelfs in zijn eigen bezit zal men slechts geld willen investeren wan neer men althans enige garantie heeft dat dit rechtsgeldig is. Wil men eigendomsrecht uit oefenen tegenover iedereen (erga omnes) dan eist de redelijkheid dat dit voor ieder kenbaar moet zijn. Dit beginsel van openbaarheid be rust op het principe dat aan niemand kan wor den tegengeworpen wat voor hem niet kenbaar is( zie art. 1033 en 1727 B.W.Wat recht of onrecht is moet men kunnen weten; tot be dingen die niet zijn openbaar gemaakt is men ook niet gehouden. Wanneer iemand zich op grondeigendom be roept moet daarom ieder zich daarvan kunnen vergewissen. Iets moet ook instaan voor de hypotheken die uitstaan. Eigendomsbewijs zonder meer is erg moeilijk en dit klemt temeer aangezien de handel vaak wordt gedreven 246

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1964 | | pagina 10