boot of korjaal over de rivieren, over stroom versnellingen en vallen. Er zijn ervaren bos negers nodig om de korjalen te sturen, te duwen of te sjouwen. Ook wij Hollanders, met onze vaak goede kennis van waterstromen, de gevaren van storm en getij, zijn hier onbehol pen in vergelijking tot de ervaren bewoners van het binnenland. Wat wij buiten onze op dracht doen, is organiseren en voor transport en vaak ook voor motoren zorgen. Zodra de ploeg „ergens" aan wal gaat zijn we weer af hankelijk van deze mensen, want zonder een opengehakt paadje komt men het bos niet in. Voor elke wandeling zijn minstens drie man nen met grote hakmessen (houwers) nodig om vooruit te komen, om niet te spreken van lopen. Wenst men een enigszins recht pad om erdoor te kunnen meten of waterpassen, dan moeten er mensen met bijlen aan te pas komen en als het pad bedoeld is om er een trip door te maken van meer dan 10 km, moet er nog een stoet volgen van dragers voor de proviand en het kampmateriaal, naar gelang van de duur van de mars. Het lage land van Suriname is onvoorstelbaar moeilijk te betreden; de grond is vaak door weekt, vaak zwampen, die doorwaad moeten worden en met zeer dichte begroeiing, natuur lijk met doorns en veel ongedierte. Hogere gronden en heuvels zijn, met hoog opgaande begroeiing, veel gemakkelijker, doch waar de zon kan doordringen, wordt de onderbe groeiing weer dichter en het klimmen is bij deze vochtigheid en hitte uiterst vermoeiend. Het wringen, klauteren over omgevallen bomen, springen, uitglijden en opstaan is een sport, die men het liefst in een shortje en op gymnastiekschoenen zou bedrijven. Echter is dit helaas niet mogelijk wegens doorns en scherpe takken, de voortdurende aanvallen van mieren, koeparies (een soort varkens teken), zandvlooien, bosluizen (onzichtbare beestjes die zich onder de opperhuid nestelen, in het oosten Koetoe Malayoe genaamd), voorts horzels (cowflies) en ten slotte slangen. Uit lijfsbehoud is dus stevige kleding vereist en solied schoeisel. Hiermee is men echter nog niet gevrijwaard tegen een slangenbeet, want de fangs van een gifslang zijn vaak meer dan een cm lang en slaan door leer of rubber heen. De ervaringen op een lange jungle expeditie volgen later. Voor de gehele opzet van een waterkracht- werk is vanzelfsprekend een vergelijkingsvlak voor hoogten nodig. In Nederland en omlig gende landen kennen we het N.A.P. In Suri name bestonden slechts plaatselijke peilen in en om de hoofdstad, Paramaribo, en langs de kuststrook, doch door de geïsoleerde ligging en de scheiding door grote rivieren, was dit peil onderling verschillend. Toen men begon met de luchtkaartering in het binnenland was er dus geen peil. Voor het tekenen van de hoogtelijnen op de uit de foto's overgetekende kaarten is vermoedelijk een rivieroppervlak als uitgangshoogte gebezigd, waarbij het ver band tot de zeespiegel wellicht als volgt werd verkregen. Omstreeks het begin van deze eeuw is er een spoorbaantje aangelegd van Paramaribo naar Kabel en verder over de Surinamerivier tot Dam aan de Sarakreek ten behoeve van de goudvelden. Bij de aanleg werd een „spoorwegpeil" overgebracht. Er is omstreeks 1952 een tracé gekapt en gewater past van het station Brownsweg naar Broko- pondo aan de Surinamerivier, maar dit was toch van weinig belang voor het uitgestrekte gebied, dat de luchtkaartering besloeg. Als nu bekend is dat er door middel van een meetmerk in het kaarteringsapparaat, dat in het stereoscopisch beeld van de luchtfoto's zichtbaar is, wordt „gewaterpast" over de grond en dat is in de jungle over de boom toppen dan krijgt men een inzicht in de on nauwkeurigheid van de op de kaart voor komende hoogtelijnen. Men was dus met de uitgegeven K.L.M.- kaarten wel zeer ver gevorderd tot een inzicht in de mogelijkheden van een stuwmeer, maar nog lang niet ver genoeg om te kunnen beoor delen waardoor en waarheen het water zou vloeien bij een afdamming van de Suriname- 240

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1964 | | pagina 4