Alleen de grond voorzover hij voorwerp van eigendom kan zijn is object van verjaring. Zo als ieder vlak heeft een grondstuk op zijn minst drie grenzen. Spreken over de verjaring van een grens is dus eigenlijk non-sens. Soms is er wel sprake van één nieuwe grens, maar het is dan niet de grens die verjaart, doch de gewonnen grond. Wettelijke regeling van het laatste is dus voldoende. Landmeetkundigen hebben wel eens voorge steld Terminus (de god der grenzen) tot schutspatroon van het kadaster uit te roepen. Naar mijn mening is Mnemosyne, de godin der Herinnering, hiertoe meer geëigend. De Griekse hypotheekbewaarder heette al Mne- mon. Ook nu nog heeft het kadaster voor namelijk een mnemotechnische waarde. Daar dit begrip ruimer is dan de idee „beschermer van grenzen" verdient het de voorkeur. Deel en geheel Grens en eigendom zijn te vergelijken met cel- wand en cel. Een kadastraal plan van een lan delijk gebied lijkt erg veel op een afbeelding van een aantal cellen (met name oppervlakte weefsel van een plant). Bij een celdeling vluchten de kernen naar de uiteinden van de cel, waarna een nieuwe scheidingswand ge vormd wordt. Met het weefsel op de kadaster plans gaat het evenzo, maar in omgekeerde volgorde: eerst ontstaat een nieuwe grens, daarna vluchten de nieuwe nummers, voort gekomen uit het oude, als ware celkernen naar de middens van de nieuwe percelen. Niet al leen de visuele gelijkenis is treffend, ook de functie vertoont overeenkomst: de kernen zijn dragers der erfelijkheid en de kadastrale num mers leggen de geschiedenis der percelen vast. Nu zijn er aardige analyses van celwanden te maken, maar we moeten hierbij het levende plasma niet vergeten. Evenmin dienen land meetkundigen de levende werkelijkheid van de eigendom uit het oog te verliezen. De behan deling van het eigendomsvraagstuk lijkt mij daarom gerechtvaardigd. Daarbij zal dan blijken dat de eigendom het milieu intérieur is van het kadaster; de staat is het milieu extérieur. Deze middenpositie houdt al in dat het kadaster een werkzame rol gespeeld kan hebben in de wijze waarop een verzameling losse individuen tot een staat pro cedeert. Een landmeetkundige van het ka daster beoefent daarom niet alleen in zijn werk een tak van de microsociografie, maar door de opname op het terrein van subjectieve wils verklaringen die door hem geobjectiveerd wor den treedt het fundamentele beginsel van openbaarheid in werking, zodat men kan stellen dat hij aan de particulariteit van de grondeigendom het aanzijn geeft. Wat is eigendom Prof. Oppenheim heeft eens opgemerkt, dat wanneer een miljoen werd voorgespiegeld aan degene die in het definiëren van het begrip eigendom naar eis slaagde, het gevaar voor uitbetaling niet groot zou zijn. Gezien deze moeilijkheid lijkt het raadzaam om niet te starten met een vaste definitie, maar liever voorlopig om het woord eigendom heen te lopen, het van alle kanten te bekijken, in de hoop dat de betekenis zichzelf wil openbaren. Hierbij gebruiken we de dialectische methode, waarbij alles an-sich, für-sich en an-und-für- sich beschouwd wordt. De mens dan onderscheidt zich voornamelijk van het dier doordat ieder mens een ego is. Dit besef een ego te zijn maakt al het andere tot het non-ego, maar wanneer deze scheiding eenmaal bewust is geworden belast een be langrijk deel van de strevingen van het ik zich ermee het andere tot het eigene te maken, en zo ontstaat provisorisch eigendom. Een deel van de stoffelijke wereld wordt daarbij tot een zo innig deel van het ego gemaakt, dat wij eigendom kunnen omschrijven als datgene waarmee ik mij zo verbonden voel dat het ge bruik dat anderen er van maken zonder mijn goedkeuring mijzelf kwetst. De mogelijkheid van een synthese van ik en niet-ik (geest en materie) is duidelijk in de taal onderkend: psychische vermogens kunnen iemand een vermogend man maken, geld bevredigt de ^e/dingsdrang enzovoort. In ieder geval is de stof uitdrukkingsmiddel- voor de individuali teit van de mensen. Het recht te beschikken is het belangrijkste attribuut van de eigendom. Dit is in eerste aan leg een louter negatief recht, nl. ieder ander van het gebruik uit te sluiten. Aangezien echter het hebben van een ego gemeengoed is (iedereen zegt ik tegen zichzelf) ligt het voor de hand dat de eigendomsdriften onderling zullen botsen, want het eigene van de een is het oneigene van de ander. In de natuurtoe stand was anarchie regel: het recht van de sterkste liet ,,die rohen Kraften sinnlos wal- ten zodat de aan allen gemene wil zichzelf dreigde te vernietigen. Onder de druk van de groep leerde ieder echter zozeer rekening hou den met de ander dat hij zelf ook een ander werd. Juist de botsende eigenaarsbelangen vragen namelijk om de superstructuur van het „wij", het algemene ik, waarin ieders driften 245

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1964 | | pagina 9