nr. 5 perkoenen - paalwaardgronden - OM waardgronden nr. 8 en zo door naar Vlie land. Met uitzondering van de stukken Roptazijl - OM nr. 11 en OM nr. 9 - nr. 5 (perkoenen) konden deze metingen tijdens laag water als een gewone waterpassing worden uitgevoerd. De trajecten Roptazijl - OM nr. 11 en OM nr. 9 - nr. 5 (perkoenen) werden hydrosta tisch gemeten. Op deze metingen wil ik hier niet ingaan; voor bijzonderheden aangaande de hydrostatische methode verwijs ik naar: Het gehele werk kunnen we in drie fasen splitsen n.l.: A. de verkenning; B. het plaatsen van het OM en het uitzetten van het traject; C. de eigenlijke meting. A. De verkenning Als bij zoveel landmeetkundig werk is ver kennen een van de belangrijkste onderdelen. In principe bestond deze verkenning uit de volgende werkzaamheden. De gewenste plaats van de peilschaal werd overgebracht op de zeekaart. Met een plaats passer worden op de zeekaart 2 of meer hoe ken gemeten naar bekende punten (vuur toren, kerktorens, e.d.). Vervolgens wordt in het „terrein" bij hoog water met een vlet met geringe diepgang zo lang gemanoeuvreerd tot men deze zelfde hoeken met de sextant meet, waarna men een jalon plaatst of de boot ter plaatse laat droog vallen. Daarna wordt bij laag water de omgeving van het punt en het traject naar het voorgaande punt verkend. De eisen die aan het terrein gesteld moeten worden zijn: le. de plaat moet ter plaatse van het punt droogvallen bij normaal L.W., dus niet alleen bij gunstige wind of bij L.W. bij springtij; 2e. het traject van het ene OM naar het andere moet gelopen kunnen worden. In de praktijk echter werden de werkzaam heden van fasen A en B meestal gecombi neerd teneinde zo weinig mogelijk tijd te ver liezen. We gingen met de vlet op weg naar het punt, terwijl we alle materiaal voor het plaatsen van het OM en het uitzetten van het traject reeds bij ons hadden. In de omgeving aangekomen „schoten" we 20 of meer hoeken, gaven deze via radiozendertjes door naar het directievaartuig „de Noordholland", dat ons door de studiedienst ter beschikking was ge steld. Daar werd onze plaats bepaald op de zee kaart, welke plaats weer aan ons werd door gegeven. Aan de hand van een transparant van de zeekaart met zelf ontworpen ruitennet konden we richting en afstand naar de juiste plaats bepalen (bijv. 3£- minuut varen, richting^ZZO) Deze op het eerste gezicht omslachtige proce dure was nodig omdat het in de vlet door de aanwezigheid van mensen en vele bouwmate rialen voor het OM, moeilijk is een zeekaart met plaatspasser te hanteren. B. Het plaatsen van het OM en het uitzetten van het traject Aangekomen op de juiste plaats werd snel de omgeving gelood om de ondiepste plaats te vinden. Meestal wachtten we niet tot de plaat droog viel, doch begonnen met het plaatsen van het OM terwijl het water nog vallend was, zodat er vaak nog tijd over was om bij L.W. het traject naar het vorige punt te ver kennen en uit te zetten. Vaak kon er met 2 of 3 verschillende ploegen gewerkt worden, waardoor communicatie een belangrijke factor in het geheel was, daar men vaak afhankelijk was van een andere ploeg. De gunstigste plaats voor een OM ziet men in de regel pas als het werkelijk L.W. is. Bij de door ons gevolgde snelle methode van verkennen en plaatsen van de merken bleek achteraf wel eens dat het OM zich niet op de gunstigste plaats bevond. Zo kon het voor komen dat we bij het waterpassen enige hinder van een geul ondervonden. Doch een halve kilometer meer waterpassen weegt eco nomisch gezien ruim op tegen het alternatief n.l. een dag extra werk om eerst eens te gaan kijken. Van primair belang is dat het OM bij normaal L.W. droogvalt; aan deze voor waarde kon bij de gevolgde methode steeds worden voldaan. Het uitzetten van het traject gebeurde met piketten met spijker, welke om de 120 meter geplaatst werden. Alvorens deze piketten voor waterpassing ge schikt zijn, dient er een tij overheen gegaan te zijn. Bij het uitzetten, dient men op diverse 262 ir. A. Waalewijn: Zeitschrift für Vermessungswesen, 86e jaargang nr. 4; ir. A. Waalewijn: Geodesia, 3e jaargang nr. 2; G. v. d. Houwen: Geodesia, 4e jaargang nr. 2.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1964 | | pagina 4