=n^
Y
4.
c. In een punt P van de grafiek van f (x)
trekt men de raaklijn t aan die grafiek.
In het punt Q van de grafiek van g x)
dat dezelfde abscis heeft als P, trekt
men de raaklijn u aan deze grafiek. Be
reken de abscis van P als t evenwijdig
is aan u.
d. Aan de grafiek van g (x) trekt men de
raaklijn in het punt R, waarvan de
abscis is. Deze raaklijn snijdt de X-as
in S. Bereken de oppervlakte van de
figuur, begrensd door de lijnen x 0,
y 0, SR en g (x).
Differentieer:
Administratief recht II
Tijd: 11 uur
a. y
c. y
b.
(In x)x
x
5. Differentieer impliciet:
xln yln 1
6.
Bepaal voor de volgende parameter-
dx
functie:
x R cos R w sin w 1
Rcpzosy I f'ls para
meter.
y R sin rp
Analytische meetkunde en determinanten
Tijd: 3 uur
1Bereken x met behulp van determinanten
uit:
-f- 3x -f- lOy -j- 5z 9
2x -j- 7y -j- 6z 4
-j- 8x -f- 5y 3z 2
2. Gegeven is de parabool y- 2 px en het
punt P op de richtlijn van deze parabool.
a. Bewijs (niet meetkundig) dat de pool-
lijn van P ten opzichte van de parabool
door het brandpunt F gaat.
b. Deze poollijn snijdt de parabool in A
en B. Bewijs (niet meetkundig) dat PF
een hoogtelijn van driehoek PAB is.
c. Bepaal de verzameling van de middens
van de poollijnen AB, als P de richtlijn
doorloopt. (Behalve de vergelijking
kunt u misschien nog enkele bijzonder
heden van de verzameling vermelden?
3. Onderzoek de kegelsnede
2x2 3xi-f- 3y2 x 1 =0,
bepaal haar middelpuntsvergelijking en
constanten.
1. Onteigening kan plaats hebben ,,ten al-
gemeenen nutte". Wat wordt hiermede
bedoeld?
2. Welke betekenis heeft de kadastrale
tenaamstelling voor de toepassing van de
onteigeningswet? Welk recht heeft
iemand die beweert eigenaar of rechtheb
bende te zijn, en niet in het geding van
onteigening is geroepen?
3. Op welke wijze kan een goed worden be
vrijd van een recht of een last, waarvan
het bestaan uit de registers van het ka
daster niet blijkt, bijv. van een recht van
jacht, visserij, voorpoting, enz.?
4. Hoe bekomen de houders van op het te
onteigenen goed ingeschreven hypothe
ken kennis van de voorgenomen ont
eigening?
5. Wie treedt als eisende partij op in een
geding ter onteigening ten behoeve van
de Staat?
6. Welke bepalingen zijn bij de onteige
ningswet in het algemeen belang vastge
steld ter bevordering van de spoedige af
loop van het onteigeningsgeding?
7. Kan van een gebouw of een erf ook een
gedeelte worden onteigend? Welk recht
heeft in dat geval de eigenaar van dat ge
bouw of erf?
8. Wat moet er geschieden om de eigendom
op de onteigenende partij te doen over
gaan nadat het vonnis van onteigening in
kracht van gewijsde is gegaan?
9. Over het rechtskarakter van de ruilver
kaveling is altijd veel strijd geweest, met
name over de vraag of zij niet in wezen
een vorm van onteigening is. Op welke
gronden kan men betogen, dat dit niet het
geval is?
10. Wat is de verhouding tussen ruilverkave
ling en andere vormen van ruimtelijke
ordening: gemeentelijke uitbreidingsplan
nen, provinciale plannen, het nationale
plan?
11. Welke instanties zijn vooral bij de ruil
verkaveling betrokken? Taak en bevoegd
heid.
12. Met welke meerderheid moet het besluit
tot ruilverkaveling genomen worden?
13. Zolang de eigendomsovergang van een
overledene op zijn erfgenamen niet in de
kadastrale registers is aangetekend, staat
nog steeds de overledene bij het kadaster
als eigenaar bekend.
Daar de erfgenamen niet bij het kadaster
16
Jl