34 autoriteiten gezag toegekend, vooral op het gebied van de zeevaartkunde. Dit blijkt o.m. uit genoemde Resolutiën van 1611, waarin ook Blaeu wordt genoemd (Wilhelm Jansen) als commissielid van de Admiraliteit binnen Am- stelredam bij een onderzoek naar de waarde van voorstellen m.b.t. de bepaling van lengte en breedte op zee. De Staten van Holland hadden (nadat ook Philips II van Spanje reeds een jaargeld had beloofd aan diegene, die een juiste methode van lengtebepaling vond) 150 ponden in uitzicht gesteld „aan elck, die hem (zich) op see sullen willen be geven om deselve haere kunst in het bepalen van lengte en breedte te proberen", op voor waarde evenwel, dat verering van de uitvinder eerst volgen zou na het goedkeurende ge tuigenis van 6 of 8 schippers. De ingediende voorstellen werden als on onbruikbaar afgewezen. Nog anderhalve eeuw bleef die bepaling van de lengte op zee een zwak punt in de zeevaartkunde. (Het ontbre ken van een juiste plaatsbepaling gaf door zijn grote misrekeningen aanleiding tot tijd verlies en ongelukken. Kortheidshalve moe ten wij zeer markante voorbeelden weglaten.) Later zou Blaeu (in 1636) met anderen door de Staten in een commissie worden benoemd, om een uitvinding van Galileï te onderzoeken. Deze kreeg terecht een beloning voor zijn denkbeeld om bij de lengtebepaling gebruik te maken van 4 door hem omstreeks 1610 ont dekte satellieten (manen) van Jupiter (die er, zoals later bleek, wel 12 bleek te hebben). In 1633 werd hij benoemd tot kaertemaker der Republiek, een functie, die later ook door zijn zoon en zijn kleinzoon werden vervuld. Hij heeft in die functie aan alle schippers van de O.I. Compagnie een instructie uitgevaardigd, om overal ter wereld de (maans) verduisterin gen te observeren. Hiervan is door Hortensius melding gemaakt in een brief aan P. Gassendi. gedateerd 12 oktober 1636. De instructie zelf is helaas onvindbaar gebleven, althans voor zover ons bekend. In de literatuur vinden wij ook zijn poging om een graadmeting in ons land te volbrengen. Die meting moet genoemd worden evenzeer om de lengte van de boog als om de grote nauwkeurigheid die hij betrachtte bij het be palen van de geografische breedten van de uiteinden. Hij mat de afstand van de Maas mond tot Texel rechtstreeks langs het strand. De poolshoogten van Hoek van Holland en het Noordeinde van onze kust bepaalde hij met een zenitsector, die een straal van 14 Rijn landse voeten had (439 cm) en een boog van 12°. De resultaten zijn niet gepubliceerd. Er is ook niets van teruggevonden. Dat hij evenwel resultaten heeft getoond blijkt uit hetgeen de wiskundige Picard vertelt in zijn „Ouvrages de mathématique", Den Haag 1731, nl. dat ,,M. Blaeu d'Amsterdam avoit travaillé a la mesure de la Terre „Nous estions", schrijft deze, „presque d'accord touchant la grandeur du degré d'un grand cercle de la Terre. Je n'ay point sceü que le manuscrit qu'il m'en fit voir ait esté mis au jour Vergelijkt men de uitkomsten van Snellius (1617) met die van Picard en Blaeu, dan komt Blaeu niet slecht uit de bus; de mening van Picard wordt echter niet algemeen aanvaard en controle is onmogelijk door het ontbreken van gegevens. Snellius verrichtte vijf jaar later een nieuwe basismeting. Vertrouwde ook hij zijn gegevens niet? Voor alles moeten wij bedenken, dat eerst in 1624 de logaritmentafels van Briggs en in 1628 die van Adr. Vlacq van Gouda uitkwa men, dat hij van de publikaties van Napier van 1614 geen kennis had genomen en dat dus het rekenwerk wel zeer omslachtig was. Met be trekking tot de exactheid van dit oude werk is het natuurlijk aan te bevelen, kennis te nemen van de studie van Dr. J. D. van der Plaats, Overzicht van de graadmetingen in Nederland (in: Tijdschr. K. en L. 1889, blz. 3—42) en van de analyse van Snellius' werk door N. D. Haasbroek, Willebrord Snel van Roijen 1580—1626. Zijn leven en zijn werken (in: Lustrumboek Snellius 19554960). Over de zonnewijzers is Blaeu zeker uit voeriger dan Hondius (over wie wij schreven in Geodesia 2/3-1964); Hondius daarentegen geeft een duidelijker en uitvoeriger beschrij ving van de loxodroom en haar gebruik in de zeevaart. Blaeu veronderstelde blijkbaar bij zijn afnemers minder kennis dan Hondius: zijn terzijdestelling van de Mercator-projectie in zijn publikaties is een aanwijzing in die rich ting. Van Blaeu's planetarium en tellurium (uitge geven in 1634) vertelt Vossius, dat men sedert de tijden van Archimedes iets dergelijks niet heeft gezien. „Wie ze voor het eerst zag, was van bewondering opgetogen." Wij weten niet, of deze nog bestaan. V/el is in Leiden nog zijn kwadrant bewaard gebleven, het instrument, dat Dr. F. Kaiser beschrijft als „ein hölzener

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1965 | | pagina 6