68
van de vroegste ontwikkeling van Blaeu na,
hoe de kaarten in zijn latere uitgaven terecht
gekomen zijn, dan ontmoet men als eerste
proeve van een wereldatlas, door Bleau uit
gegeven, een collectie van 35 kaarten met de
naam Jod. Hondius, 2 met de naam Hessel
Gerritsz, 2 met de naam Visscher. Deze kaar
ten, in Blaeu's Appendix opgenomen, zijn van
de originele koperplaten gedrukt. Daarom
vermoedt Wieder, dat Bleau deze na de dood
van Jod. Hondius (waarschijnlijk nadat hij in
het bezit van die platen kwam) heeft uit
gegeven. In de Appendix 1630 is de naam
Hondius reeds door die van Blaeu vervangen.
Ook van de 28 kaarten van de Franse gewes
ten heeft Blaeu niet de primeur met zijn uit
gave: Hondius was hem hierin vóór. En
andere verschenen reeds in „Théatre géo-
graphique du royaume de France'' van Le-
clerc. Dit zijn maar enkele voorbeelden.
Blaeu's eigen werk beperkt zich eigenlijk tot
de kaarten der vier werelddelen, Spanje,
Duitsland, de meeste kaarten van Neder
landse gewesten en een deel van Frankrijk.
Toch had hij in die tijd al kunnen beschik
ken over veel materiaal uit Speeds Atlas van
Engeland, over Magini's Atlas met 60 spe
ciaal kaarten van Italië e.a. Natuurlijk pro
fiteerde hij daar later wel van en als zijn
Theatrum in 1634 verschijnt in vier talen, van
welke wij alleen nog de Duitse kennen, heeft
hij zich ook reeds van Ortelius en Mercator
losgemaakt.
Ook als deze Appendix niet mag worden be
schouwd als een volledige aanvulling van
Ortelius' en Mercators werk, dan betekent zij
toch een niet onbelangrijke vooruitgang van
de kartografische wetenschap en -techniek.
De waarde ligt wel in de eerste plaats in de
kaarten van Blaeu zelf dat is langzaam aan
wel bekend geworden maar zeker ook in
het feit, dat hij veel werk van anderen voor
ons bewaard heeft. Dat hij concurreerde met
vakgenoten, kwam de kartografie ten goede.
Hij handhaafde zich met zijn atlassen naast
de toen toch wel zeer populaire Mercator-
Hondius-atlas en de nieuwe atlas van J.
Janssonius. Zijn gravure is uitstekend, het
gebruikte lettertype fraai en zijn omlijstingen,
het ornamentele, prachtig. Dat viel in de
baroktijd vooral zeer in de smaak. Hij heeft
bovendien vele kaarten bijgewerkt. Bij de
lengtebepaling ging hij uit van een nul
meridiaan.
Het succes van de kartografie in de 17e eeuw
is zeker voor een belangrijk deel te danken
aan Blaeu, die de grondvesten legde voor
een van de grootste, zo niet de grootste uit
geverszaak te Amsterdam.
Behalve het reeds genoemde Zeeuwse exem
plaar bestaan er nog in Breslau en Hamburg
één atlas. Wij kennen alleen die in de be
roemde Parijse Bibliothèque Nationale in de
Rue de Richelieu.
Men behoeft niet blind te zijn voor het feit,
dat Blaeu niet steeds de namen vermeldde
van diegenen, van wie hij werk opnam, al
bracht hij het dan terug tot de schaal van zijn
atlaskaarten. Men mag constateren, dat hij
Hondius-kaarten opnam onder eigen naam
(let b.v. op de Hondius-atlas 1630 en Epis-
cop. Ultrajectinus 1628). Evenmin behoeft
men voorbij te zien, dat ook bij Blaeu nog
40 jaar later afdrukken worden getrokken van
dezelfde, onveranderde, plaat. Zijn Upland,
edities 1642 en 1664, en ook de Gothia, edi
ties 1642 en 1663, zijn er voorbeelden van.
Men moet echter nooit vergeten, dat ook bij
latere uitgevers dit euvel bestond. Van de
wandkaarten (die na 1650 vrijwel niet meer
worden gemaakt) noemen wij b.v. Holland
van Balthasar Floris van Berckenrode, later
door Colom nagevolgd en in 1720 uitgegeven
bij Covens en Mortier, die in verschillende
gedeelten wel bijna een eeuw achter is, en
een andere van Joh. Covens Zn. van ca.
1790 op de schaal van 1 150000 met dezelf
de gebreken die ook vroegere uitgaven er van
vertoonden. In F. Niermeijer's „Zur Ge-
schichte der Kartographie Hollands" vindt
men meer van zulke gevallen.
Bladzijde 135 van zijn Appendix 1631 is bij
na geheel gekopieerd van de Mercator-Hon-
dius-atlas. Uit Ortelius' „Theatrum Orbis
terrarum'' het werk, waaraan Dr. Ir. C. Koe
man een aparte studie heeft gewijd (The his
tory of Abraham Ortelius and his Theatrum
Orbis terrarum, uitgegeven 1964 bij Sequoia
S. A. te Lausanne) nam Blaeu het werk van
verschillende Italiaanse en Duitse kaartteke
naars over zonder enige vermelding, b.v. van
Castalde en van Lazius, duidelijk sprekende
voorbeelden. Maar alweer: de Hondius-fami-
lie ging in dit opzicht evenmin vrij uit. De na
volging van Blaeu's werk is duidelijk te zien
in hun atlas van 1633. Het titelblad werd
later zelfs een kopie van dat uit Blaeu's uit
gave. Ook anderen kopieerden dus waar het
hun goeddacht. Zo waarschuwt Blaeu weer
in zijn „Nieuw Licht der zeevaertvan
1634 tegen het boekwerk „Vuijrige (of Vye-