Bij het 150-jarig bestaan van de TOPOGRAFISCHE DIENST 55 door C. W. van der Linde, Technisch Hoofdambtenaar bij de Landmeetkundige Afdeling van de Topografische Dienst Op verzoek van de redactie van Geodesia, zal ik proberen een beschrijving te geven van de achtergronden bij het ontstaan van de Topografische Dienst, die op 18 februari 1965 zijn 150-jarig bestaan vierde. Er zal slechts een gedeelte van de „geschiedenis" aangetipt worden, omdat het gehele tijdvak van 150 jaar te uitgebreid is om in kort be stek te behandelen. Er zou beslist een inten sieve studie voor nodig zijn, waarvoor de tijd die mij gegeven is veel te kort is. Er is trouwens hoegenaamd geen doorlopend ver slag in chronologische volgorde in de be staande literatuur te vinden, zodat dit artikel hoogstens gezien moet worden als een po ging enkele belangrijke data, namen en ge beurtenissen in herinnering te brengen. Na het herstel van onze onafhankelijkheid (op 30 november 1813 landde de zoon van de naar Engeland uitgeweken Stadhouder Willem V, de latere Koning Wdllem I, in Scheveningen) werd na de Franse overheer sing orde op zaken gesteld. Zo werd o.a. de organisatie van het Topografisch Bureau vastgesteld bij Besluit van de Souvereine Vorst van 14 januari 1815, No. 30, terwijl in art. 14 e.v. van het Souvereine Besluit van 18 februari 1815, No. 108 die van het Depar tement van de Kwartiermeester-Generaal bepaald werd. Aan de oprichting van het Topografisch Bureau gingen enige gebeurtenissen vooraf, die hun stempel gezet hebben op de ontwik keling en de vervaardiging van de Topogra fische kaarten. Zo werd reeds op 1 maart 1796 in de Natio nale Vergadering, waar de éénheid en on deelbaarheid van de Bataafsche Republiek er kend werden, de behoefte gevoeld aan een algemene kaart van het Rijk, uitvoerig ge noeg en op voldoende schaal getekend om daarop de gewenste bijzonderheden te kun nen aangeven". Er ontstond dus een Commissie, die contact zocht met de heer C. R. T. Kraijenhoff, oud geneesheer te Amsterdam en te dien tijde luitenant-kolonel van het korps Ingenieurs, Pontonniers, Mineurs en Sappeurs. Hij kreeg opdracht een kaart van de Nederlanden samen te stellen met behulp van bestaand kaartmateriaal, dat zich in grote hoeveel heden in de archieven van het land bevond. Nadat Kraijenhoff het aanwezige materiaal verzameld en bestudeerd had en de schaal der kaart in overeenstemming met de Com missie vastgesteld was op 800 Rijnlandse voeten op een duim, d.i. 1 115200. werd be gonnen met de reductie. Maar al spoedig kwamen de tegenslagen, omdat er zulke fou ten in de afstanden en in de betrekkelijke ligging der plaatsen bestonden, dat het niet mogelijk bleek de samenstellende delen tot een goed sluitend geheel te formeren. Daarop volgde toen de opdracht aan Kraijen hoff een driehoeksnet over het land te leggen. Dit driehoeksnet heeft een eeuw lang de grondslag gevormd voor de Topografische kaarten. Het meten van het driehoeksnet ver liep aanvankelijk al evenmin vlot. Kraijenhoff wilde nl. gebruik maken van geodetische waarnemingen die in 1795 tussen Duinker ken, Honscoten, Zierikzee en Bergen op Zoom verricht waren door de Franse astro noom Perny de Villeneuve, maar deze ble ken erg onbetrouwbaar. Daarom begon hij opnieuw door uit te gaan van de laatste drie hoek van Delambre (Franse driehoeksnet!) en ontleende hij de lineaire afmetingen van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1965 | | pagina 3