60 De oudheid Veel hoger dan die oude tekens uit de pre historie staat het knopenschrift, dat men pas kon lezen als men de betekenis kende van de verscheidene knopen die in een koord gelegd waren. Bij de Chinezen kreeg dit schrift be tekenis evenals bij de Azteken, die het tot een kunstig stelsel ontwikkelden. In hun rijk kende men de zgn. „quipu's" waarin wetten en oorkonden waren vastgelegd. Deze quipu's bestonden uit een hoofdkoord waar aan een aantal dunnere koorden waren beves tigd. Zoals men tegenwoordig schrijvers kent, zo kende het Aztekenvolk haar knopenleg- gers. Dat wij hiervan nog iets behouden heb ben, moge de knoop in de zakdoek bewijzen welke ook thans nog verondersteld wordt het geheugen te dienen. De door de Chinezen zeer vereerde keizer Foehi 2491 v. Chr.) is de uitvinder van het vogelspoorschrift dat in de plaats kwam van het Chinese knopenschrift. Op een jacht partij ontdekte de keizer wildsporen welke hij associeerde met de sterrenkunde. Uit deze combinatie is het vogelspoorschrift ontstaan dat de grondslag is geworden van het hui dige Chinese en Japanse letterstelsel. De Indianen bedienden zich van het beeld schrift dat ook thans nog bij hen in gebruik is. Bij het beeldschrift bestaat er verband tus sen het voorwerp en het teken; dit in tegen stelling tot het knopenschrift. Derhalve staat het beeldschrift veel dichter bij de primitie ven. In de hedendaagse maatschappij wordt het beeldschrift nog gebruikt in dienstrege lingen van vervoersmaatschappijen en op ver keersborden. Uit het beeldschrift ontwikkelde zich het tekenschrift; de tekens of beelden bestaan bij onderlinge afspraak evenals bv. het kruisje dat de handtekening van iemand vervangt. Het spijkerschrift en het hiërogliefenschrift zijn tekenschriften. Het eerste wordt zo ge noemd omdat de wig of spijker als grond vorm diende en het werd gebruikt door de Assyrische volken. Sommige paleografen (schriftkenners) menen dat het Semitische al fabet uit het spijkerschrift is ontstaan. Het Egyptische hiërogliefenschrift was tot voor enkele eeuwen een onopgelost mysterieus raadsel in de cultuur-historie, tot dat een frans officier van het Napoleontische leger, de latere generaal Bouchard, de bekende Steen van Rosette" vond, zo genoemd naar een plaatsje bij de Nijlmonding. Doordat op deze steen een verordening van Ptolemaës V Epiphanes in twee talen doch in drie schrift soorten, te weten het monumentschrift (het oudste hiërogliefenschrift), het demotisch- of volkschrift en het grieks stond gegrift was hiermee de sleutel van het raadsel gevonden. De Fransman Champollion en de Engelsman Young moeten hier genoemd worden als de ontcijferaars van het schrift. Een afgietsel van de „Steen van Rosette" bevindt zich in het Museum voor Oudheden te Leiden. De hiërogliefen bestonden uit zaakbeelden (afbeeldingen van zichtbare voorwerpen), zinnebeelden een vijgeboom om een boom in het algemeen voor te stellen) en klankbeel den die lettergrepen representeerden zodat men samengestelde woorden kon afbeelden. Van het klankbeeld naar het kleine myste rieuze letterteken is dan nog maar een enkele stap. Het alfabet Voor de uitvinders van het eerste alfabet houden de paleografen de Phoeniciërs, daar dezen ontdekten dat er betrekkelijk weinig verschillende klanken waren. Voor elke klank stelde men een teken vast, bv. voor A het woord aleph (os) en men koos als teken een ossekop met juk; voor B werd het woord beth (tenten) gekozen; voor D dhalet (deur) en voor H heth (hek) tot een totaal van 22 ab stracte tekens. Door hun handelsreizen in het Middellandse zeegebied verbreidde het Phoe- nisische alfabet zich snel. De Grieken en Romeinen brachten enkele wijzigingen aan in de stand der tekens ter wijl de vorm ook enigszins vereenvoudigd werd. Er is dan ook een duidelijk waarneem baar verband tussen het Latijnse en het Phoe- nische schrift. Terwijl de Phoeniciërs van rechts naar links schreven, schreven de Grie ken beurtelings van links naar rechts en van rechts naar links zoals de boer zijn akker omploegt; vandaar de benaming „ploeg- schrift". De Romeinen schreven evenals wij van links naar rechts. Eveneens hebben de Phoeniciërs er zorg voor gedragen dat de cijfers over Europa ver spreid werden. De oorsprong der cijfers is echter arabisch zodat men ook nu nog te recht van Arabische cijfers spreekt. De grondvorm is het vierkant en door de eeuwen heen hebben de cijfers bijna hetzelfde uiterlijk behouden. In Noord-Europa vinden we nog een praktisch schrift dat 24 tekens telde, het zgn. „Runen schrift". Een mooi voorbeeld hiervan is de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1965 | | pagina 8