De gebruikswaarde van het
kadastrale kaartarchief (I)
84
door G. A. B. Frinking, chef de bureau van de landmeetkundige
dienst van het kadaster te Eindhoven
Van niet-kadastrale zijde komt de laatste tijd
nu en dan de vraag naar boven: wat is de
waarde en de betekenis van het kadastrale
kaartarchief en wat kan ik er mee doen, even
tueel niet mee doen?
Vooral niet-landmeetkundig en -kadastraal ge
schoolde gebruikers trekken dikwijls onjuiste
conclusies met de kadasterkaart in de hand
met alle gevolgen van dien. (Het is niet toe
vallig dat overheidsinstellingen graag kadas-
traal-geschoold personeel in dienst nemen.)
Onder niet-landmeetkundig en -kadastraal ge
schoolde gebruikers reken ik ook de inlichtin
gengevers van de kadastrale boekhouding en
van de gemeentesecretarieën, die dikwijls goed
geslaagde leerlingen schijnen van Moeder de
Gans.
En geen wonder! Waaraan ontlenen genoem
de serviceverleners voldoende kennis, maar
vooral ervaring om het publiek deskundig in
te lichten? Met ervaring bedoel ik ervaring in
het daadwerkelijk opbouwen van een kadas
trale kaart.
Met deze constatering komen we al direct tot
de stelling dat de waarde van de kadastrale
kaart afhankelijk is van zijn vervaardiger of
liever van het team meter-tekenaar. Wie was
en is dat team bij het kadaster vanaf het ont
staan tot nu? Een lange 130-jarige geschie
denis met een merkwaardige evolutie (en veel
strijd)
Twee gebeurtenissen van het afgelopen jaar
typeren op interessante wijze de ontwikkeling
van het duo meter-tekenaar en het is eigenlijk
vreemd dat daarop niet direct de aandacht is
gevallen. Op 1 oktober 1964 verliet nl. de
laatste landmeter van de éénjarige cursus aan
de Wageningse landbouwhogeschool de
dienst met pensioen (als I.V.), terwijl een
maand daarvoor de eerste tekenaar van het
kadaster, die bij keuze was geplaatst bij de
eerste ,,meetproef"-met-twee-tekenaars, even
eens 65 jaar werd (als landmeetkundig amb
tenaar A en, na 15 jaar voor de tweede maal,
met de persoonlijke titel van technisch amb
tenaar le klasse)
Deze éénjarige landmetersopleiding in 1919/20
en deze eerste metende tekenaars in 1931 ver
tegenwoordigen een bepaald stadium in de
ontwikkeling van de personeelsformatie bij het
kadaster, die we kunnen beschouwen als de
weerslag van wat voorafging, maar ook als
het begin van wat zou volgen.
Wat ging er aan vooraf? We moeten daar
voor terug naar 1813: het jaar van onze onaf
hankelijkheid van Frankrijk. In 1809 was men
daar met de metingen begonnen en in 1813
waren reeds 9000 gemeenten gekadastreerd.
Voor ons land is deze Franse ervaring van
groot belang gebleken. De uitvoering werd in
1813 per departement (tegenwoordig pro
vincie) opgedragen aan een Ingenieur-Veri
ficateur (I.V.) en Landmeters van de eerste
en tweede klasse. De I.V. was belast met het
examineren van de kandidaten voor landmeter
van de eerste klasse, die hij na slagen een
diploma uitreikte, waarna hij aan de prefect
(hoofd van ieder departement) een voor
dracht deed voor een benoeming. Daarnaast
had hij het toezicht op en de verificatie van
hun meet- en kantoorwerk. Genoemde „land
meters der eerste klasse" mochten zelf land
meters (van de tweede klasse) in dienst
nemen. Naar behoefte konden zij t.z.t. tot de
eerste klasse worden bevorderd. Er zijn mij
geen exacte gegevens bekend over de juiste
aantallen, maar uit de bestaande literatuur valt
toch wel een beeld te construeren van de land
meetkundige afdeling ten tijde van de vol-