85 tooiing. We komen dan tot 6 ingenieurs verificateur en 70 landmeters. En tekenaars zal men vragen? Alleen de I.V. had enkele tekenaars aan zijn bureau verbonden, die door deze werden aangenomen en ontslagen naar behoefte. Hun aantal zal in het begin niet meer dan 25 geweest zijn. Met dit corps werden de oorspronkelijke opmetingen uitgevoerd: gemeente voor ge meente. Het publiek werd vooraf ingelicht, want men begrijpe dat de percelen ook op naam moesten worden gesteld, reden waarom ook de burgemeester werd uitgenodigd voor het geven van inlichtingen. Iedere gemeente werd verdeeld in secties, waarbij zoveel mogelijk rekening werd gehou den met natuurlijke grenzen, welke werden aangeduid met letters en namen. Over het terrein werd een driehoeksnet gelegd, terwijl het instrumentarium bestond uit een grafo- meter, planchet, boussole of équerre. Een van de torens in de gemeente was een punt van het driehoeksnet en diende als nulpunt van het plaatselijke assenstelsel. Van de geprojec teerde driehoeken werden de hoeken gemeten en één van de zijden, die diende als basis voor de berekening van de andere driehoekszijden. Van deze basis werd de hoek met de noord richting vastgesteld door middel van een kom pas. De afstanden van de driehoekspunten tot genoemde assen (meridiaan en perpendicu lair genoemd) werden door berekening be paald. Dit is dus de grondslag van onze z.g. minuutplans. Voordat de landmeter met de detailmeting mocht beginnen, moest de I.V. de driehoeksmeting verifiëren. Het is de moeite waard nu na te gaan wat de opdracht is geweest van de detaillandmeter, waarbij we zijn opleiding niet mogen vergeten. Zo was bijv. voorgeschreven op te meten het grondgebied van de gemeenten in zijn kleinste onderdelen zowel naar bebouwing als naar eigendom. Behalve bebouwing en eigendom waren nog criteria voor perceelsvorming scheidingen als heggen, grachten en wegen, maar ook poelen en vijvers. Voetpaden of wegen als servituut en afwateringssloten wer den niet als perceelsscheiding beschouwd. Aan elkaar grenzende huizen, ieder met een eigen ingang waren evenzoveel percelen. De eige naar van een bovenhuis werd als mede-eige naar beschouwd evenals de eigenaar van een kelder. Op minuutplans zien we dikwijls veel stippel lijnen: voetpaden en wegen die met landerijen één geheel vormen, werden bij benadering op gemeten en door stippellijnen aangeduid. Stip pellijnen werden ook gebruikt als uit de in lichtingen niet voldoende bleek waar precies de grens moest lopen. Als het ook bij benade ring niet mogelijk bleek, kreeg het perceel (van twee eigenaren) twee nummers. Voorschrift was ook dat rivieren, wegen en beken als gemeentegrenzen op beide plans in zijn geheel moesten worden afgebeeld. Na de meting gingen onze eerste kadastrale landmeters achter hun tekentafel staan om de eerste kadastrale kaarten gestalte te geven, kaarten die we later minuutplans zouden noe men. Behalve hun meetcijfers hadden ze ook een goed geheugen nodig, zoals moge blijken. Voorschriften zorgden er voor dat een uni forme werkwijze werd toegepast. De alge mene schaal bijv. was 1 2500. Wanneer er meer dan vijf percelen per hectare waren ge vormd (steden en dorpen) moest 1 1250 wor den toegepast en anderzijds voor percelen van meer dan twee hectare schaal 1 5000. Het formaat van de kadastrale kaart was bepaald op ca. 100 X 65 cm. Gerekend naar de schaal 1 2500 zijn er toenmaals voor geheel Neder land 16 a 17000 kaarten (plans) getekend. De kadastrering van Nederland, dit gigan tisch meet-, teken- en administratief werk was in 1831 voltooid. In nog geen 20 jaar was alles volbracht, waarbij de geschiedenis vermeldt dat de helft is verricht in de laatste vijf jaren. Het is een feit dat ons stil maakt en vol be wondering doet uitroepen: hoe is het mogelijk dat er toch nog zoveel goede kaarten bij zijn! Anderzijds impliceert een en ander, dat we hier te maken hebben met een schetsmatig archief, wat nog duidelijker wordt door de volgende bijzonderheden. Over het algemeen is het minuutveldwerk verdwenen: het ging immers om de kaarten. Daar waar nog wel minuutveldwerk aanwezig is, kan men con cluderen: 1. kromme lijnen werden slechts met enkele punten opgemeten en bij het tekenen op de kaart schetsmatig aan de hand van de veldwerkschets aangegeven; 2. de perceelsscheidingen werden bepaald in volle meters, in bebouwde kommen soms met halve; 3. het veldwerk kan dikwijls op verschillende manieren in kaart worden gebracht, zodat de terreinkennis van de landmeter nood zakelijk was (geheugen). Merkwaardig is ook dat bij deze kadastrering de tegenwoordigheid van de eigenaren geen vereiste was.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1965 | | pagina 5