116
geschikt was om gekoesterde wensen in ver
vulling te doen gaan. En daarom is het zo
opvallend dat de toenmaals nieuwe I.K. zo
weinig verschilde van die van 1901. Veel arti
kels zijn woordelijk overgenomen en veel
nieuws werd niet ingevoerd. Onze ervaring,
om na de oorlog opnieuw te beginnen door
een streep te zetten onder het verleden, vindt
in deze I.K. van 1918 geen bevestiging. Aan
de moeilijke en zuinige oorlogsjaren doen
hoogstens herinneren enkele artikelen, waarin
wordt voorgeschreven dat baken moeten wor
den gehuurd en dat eventueel gekochte moe
ten worden verkocht (art. 174) of dat voor
een uittreksel uit een plan ,,geen grooter pa
pier wordt gebruikt dan de netheid en de
deugdelijkheid der uittreksels eischen'.
6) In het kader van ons betoog is wellicht
de belangrijkste verandering het voorschrift
om voortaan bij de vernieuwing van een bij
blad alle grenzen in zwart te zetten (art.
184). Dit lijkt ons duidelijk een streep onder
het verleden, zij het nog enigszins aarzelend
getrokken, want in hetzelfde artikel lezen we
dat de minuut-percelen niet worden genum
merd. Zo begon men dus na 1918 aan zijn
kartografische vernieuwing, wederom via een
kopie van het minuutplan. Ja, wie was toen
eigenlijk deze „mens"? Wij zelf deden toen
onze entree als adspirant-tekenaar in een
provincie-plaatsje in Groningen. De perso
neelsbezetting bestond uit 5 landmeters. De
3 tekenaars waren al vanaf 1914 in militaire
dienst. Deze verhouding gaf wel vrij nauw
keurig de verhouding weer van het gehele
Nederlandse kadastrale landmeetkundige per
soneel, dat toen bestond uit 155 landmeters,
23 adspirant-landmeters en 110 tekenaars.
Een typerende ontwikkeling als we bedenken
dat de verhouding in 1900 nog was 50 teke
naars op 190 landmeters.
Het is duidelijk dat de landmeter van 1918
kennelijk nog werd beschouwd als een meten
de kantoorman, die zijn meetdagen mede door
de zon liet bepalen, op zijn fiets sprong, bij
de schoenmaker-kettingtrekker langs reed en
zei ,,Kom, we gaan meten'De tekenaar zette
zijn afschrift van het register 9 (uittreksel van
de akte) voort, of maakte handkopieën van
het veldwerk voor het schaduwarchief. In de
wintermaanden vooral vervaardigde hij ko
pieën van de bijbladen om te gebruiken als
nette-, veld- of gemeenteplan.
We komen nu in de periode dat het inzicht
baan brak, dat men een tekenaar behalve
kopiëren nog wel meer werkzaamheden kon
toevertrouwen. Het examen voor teekenaar"
vermeldde al punten als: „het kaarteren van
eenvoudige opmetingen en het opmaken van
staten No. 75 van eenvoudige aard Het bij
werken van de bijbladen en de minder een
voudige kantoorwerkzaamheden bleven voor
lopig aan de landmeter voorbehouden.
Het is niet toevallig dat nagenoeg terzelfder
tijd de aandacht viel op de opleiding van de
landmeter. Tot nu toe was dit een praktijk
opleiding geweest met een even vóór de
Wereldoorlog I begonnen specialisatie door
plaatsing bij de hermeting te Zeist en Bilt-
hoven. Oorspronkelijk onder leiding van de
landmeter P. Hamelberg werd. toen deze
,,met spoed" onder de wapenen werd geroe
pen op 1 augustus 1914, de landmeter A.
Heezemans „belast met het beheer der her
meting". Dit duurde tot 1 november 1921, en
gedurende deze zevenjarige periode hebben
tientallen adspirant-landmeters hier hun prak
tijk opgedaan. Soms werden ze in de gelegen
heid gesteld enkele geodesie-colleges te vol
gen aan de Wageningse Landbouwhoge
school, totdat op 16 september 1919 met deze
landbouwhogeschool de opleiding (voorlopig)
geregeld werd. Zo werden de tien adspirant-
landmeters die op 1 januari 1918 in dienst
waren genomen, op eerder genoemde datum
te Wageningen op de éénjarige cursus ge
plaatst. Zij die op 1 december 1918 op de kan
toren waren geplaatst als adspirant-Iandme-
ter (eveneens tien), werden op deze datum
geplaatst op de inmiddels gevormde driejarige
cursus. Daarnaast werden nog eens zestien
jongelui per gelijke datum ingeschreven als
„candidaat-landmeter", waaronder drie vrou
welijke, een „functie" ingesteld bij KB van
23 oktober 1918, waarbij werd bepaald dat
als tegemoetkoming een toelage zou worden
verleend van 1000,per jaar met de ver
plichting om gedurende de zomervakanties
werkzaam te zijn bij de kadastrale dienst.
Van de laatste vertegenwoordiger van de
eerste van deze drie groepen hebben we in
de aanvang van onze eerste bijdrage afscheid
genomen, nadat een jaar eerder (1963) de
laatste praktijk-landmeter met pensioen was
gegaan. Van de tweede en derde groepen zijn
nog enkelen in functie, maar zij zullen nog dit
jaar een streep zetten onder hun kadastrale
loopbaan. Al met al kwamen er in 1919 dus
36 jongemensen in opleiding voor landmeter.
De eerste groep werd na de cursus nog een
jaar bij de hermeting van Bilthoven geplaatst
en deed in 1921 het landmetersexamen. De