111 foort, cp 52°09') het 1 minuut vroeger (later) opkomen van de zon een verplaatsing van ca. 17 km in oostelijke (westelijke) rich ting meebrengt [6], zou de zon in Enschede, op ca. 129 km ten oosten van de meridiaan 5° O.L. gelegen, dus culmineren (een uurhoek van 12u 180° hebben) om 12u40m 129 min 12u32m MET en in Rijswijk om 12u40m -f min 12u43m MET. Als de zon in Enschede een uurhoek heeft van 16u47m zou het dus 17u19m MET zijn. Dezelfde uurhoek zou in Rijswijk bereikt wor den om 17u30ni MET. De bovenstaande wijze van bepaling van de MET uit de uurhoek van de zon of, zo men wil, van de uurhoek van de zon uit de MET zou juist zijn als de aarde zich met een een parige snelheid in het vlak van de equator om de zon bewoog. Noch het een noch het ander evenwel is waar. Immers de aardbaan wordt beschreven in het vlak der ecliptica dat met het vlak van de equator een hoek van 23i° maakt. Bovendien leert de zgn. tweede wet van Kepler (Johannes Kepler, beroemd astro noom, 15711630) dat de voerstraal zon aarde (ook de voerstraal van de zon naar de andere planeten) in gelijke tijden gelijke op pervlakten beschrijft. In fig. 5 is, sterk overdreven, de elliptische aardbaan getekend met de zon in een der brandpunten. Twee zgn. perken met gelijke "®aarde 2 juli (apheliumn J 1 januari ((perihelium) as van de ellips fig- 5 (gearceerde) oppervlakten die in gelijke tijden worden doorlopen zijn eveneens in de figuur aangegeven. Daar de boog ab in de buurt van het aphelium (zie ook fig. 1) kleiner is dan de boog cd in de buurt van het perihelium is de snelheid van de aarde in haar baan mini maal omstreeks 2 juli en maximaal omstreeks 1 januari. Het is duidelijk dat de uurhoek van de ,,ware" zon dus niet geschikt is om er de tijd mee te beschrijven. De wijze waarop in dit incon venient kan worden voorzien zal worden toe gelicht aan de hand van fig. 6. In deze figuur zijn getekend de hemelequator met de noord pool van de hemel, de pool van de ecliptica op een afstand van 232° van de pool van de equator, en het vlak van de ecliptica. In dit faarde fig. 6 vlak schijnt, vanuit een stilstaande, dus niet om haar as wentelende aarde gezien, de zon in een jaar een baan om de aarde te beschrij ven in een richting die met een enkele pijl is aangegeven. De snijpunten aan het hemel gewelf van het eclipticavlak en het equator- vlak zijn het lentepunt en het herfstpunt. Immers daar bevindt zich de zon respect, op 21 maart en 23 september. P is het perigeum van de zonsbaan, het punt waar de zon zich zo dicht mogelijk bij de aarde bevindt 1 januari) Op het ogenblik nu dat de „ware" zon P in de ecliptica met maximale snelheid passeert denke men zich uit P een punt te vertrekken in dezelfde richting doch met een snelheid die gelijk is aan de gemiddelde snelheid van de zon om de aarde. Zodra dit punt het lente punt bereikt begint een denkbeeldige zon, de middelbare zonhaar denkbeeldige tocht langs de equator met dezelfde gemiddelde snelheid waarvan zo juist sprake was [7], Door deze afspraak is gedurende het hele jaar door de stand van de middelbare zon ten opzichte van de ware bekend. Als de ware zon zich op een bepaalde dag in Z bevindt (zie fig. 6) dan is de middelbare in M. Ten gevolge van de aswenteling van de aarde schijnt die dag de ware zon de met een dub bele pijl aangeduide baan te beschrijven evenwijdig aan de equator. M maakt deze beweging in de equator mee en wel met een

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1965 | | pagina 7