RT AT=r=i 168 stanten a en cp, blijkens (12) uitsluitend af hankelijk is van t. Het verticale vlak door de zon en B snijdt V1 volgens TR. Uit de figuur volgt nu dat AT AE RT cos y Men kan dus AT berekenen als men RT kent; immers AE l sin cp. Uit de rechthoekige driehoek RKB waarin KB l cos <p sin a volgt: KB cos cp sin a cos [A (90°a)] sin (A a) en daar in de rechthoekige driehoek TRB, RT BR tg h is I cos <p sin a sin h sin (A -\- a) cos h Substitueert men hierin de waarden van sin h en cos h uit (2) en (3) dan krijgt men l cos cp sin a (sin cp sin (5 cos cp cos <5 cos fsin A (sin A cos a cos A sin u) cos 8 sin t of, teller en noemer delende door sin A: I cos cp sin a (sin cp sin <5 cos 7' cos <5 cos t (cos a cotg A sin a) cos <5 sin t Als men in deze betrekking voor cotg A de waarde uit 1substitueert dan vindt men na enkele vereenvoudigingen: cos cp (sin cp tg <5cos <p cost) cotg a sin t sin cp cos t cos cp tg <5 Met deze waarde voor RT vindt men voor AT: l cos 7> (sin <p tg 8 cos cp cos t) AT (cotg a sin t sin 7' cos t cos cp tg 8) cos y l sin (p cos y of, na enkele vereenvoudigingen: sin 7' cotg a sin t cos t cos y (cotg a sin t sin cp cos t cos cp tg 8) (15) Voor t 180° (sin t 0, cos t 1 en cos y 1gaat deze formule over in: 1 COS <5 sin cp cos cp tg d sin (95 d) (16) Men kan dit bijzondere geval uit het alge mene natuurlijk ook gemakkelijk rechtstreeks afleiden. In fig. 21 valt dan R samen met E, T ligt op het verlengde van AE en h 90°<p-\-ö. Een ander bijzonder geval kan men ontlenen aan fig. 18. Als de zonnestralen invallen vol gens de richting van de snijlijn van de vlak ken V3 en V-, dan is zowel t 6 uur als h 0. De zon komt in het oosten op. Het is dus 21 maart of 23 september waarop <5 0. De lengte van de schaduw is dan AO. Uit fig. 18 leidt men hiervoor gemakkelijk een waarde sin cp sin cp OAE cos y af. Uiteraard vindt men eenzelfde uitkomst als men in (15) t 90° en <5 0 substitueert. Bij de berekening van l' volgens (15) en (16) is geen rekening gehouden met de flauwe schaduw die ontstaat door de randstralen van de zon noch met de geringe invloed van de refractie die voor de in het midden van ons land voorkomende meridiaanhoogten 61è° h H20 optreedt. Voor de berekening van de schaduwlengten van mijn eigen zonnewijzer luidt (15) 0,0829 sin t cos t cos y (0,1051 sin t 0,7885 cos t 0,6150 tg <3) (17) Voor f 180° en <5 23J° is l' 0,947 voor t 180° en <5 +23i° 1,919 Voor waarden van t tussen t 175° (e -|-20 minuten) en t 185° (e 20 minu ten) en voor waarden van <5 tussen —232° en -4-23i° kan men l' berekenen en langs de e- lijnen van gegeven becijfering uitzetten na dat men voor l een lengte heeft vastgesteld. Men krijgt dan <5-lijnen die omstreeks het middaguur door de schaduw van het eindpunt B van de stijl worden beschreven. In fig. 20 zijn er enkele getekend. In dit stelsel van e- en <5-lijnen kan men, zoals reeds eerder werd beschreven, een datum- schaal aanbrengen. Dit is in fig. 22 gedaan. De figuur is, afgezien van enkele veranderin gen die ik in de „staart" ervan heb aange bracht, een kopie van de zonnewijzer in mijn tuin op een vierde gedeelte van de ware grootte Óm de staart met de tijdvereffeningskromme geheel vrij te houden van de eigenlijke „klok" is het nodig dat de klok iets kleiner is dan 0,947 Daar de maximale lengte van de scha duw in de meridiaan ca. 1,919 is, is de staart ongeveer even lang als de klok zelf. Ik zelf koos 378 mm. De totale hoogte van het instrument inclusief de omlijsting is dan ca. 75 cm.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1965 | | pagina 8