2. (dcmy~. 207 Alle afstanden zijn 6,37 km, richtingen zie schets. Richtingsgewichten te bepalen met 800 9i dcm 36 40,53 Pt km 6\L gem. km 0,05 De voorwaartse richtingen zullen worden gemeten met minstens twee oriënterings richtingen. In de omgeving van het te bepalen punt zijn geen andere bekende punten gelegen dan de bovengenoemde. a) Zal een op deze wijze uitgevoerde puntsbepaling voldoen aan de eisen van de HTW? b) Zou de berekening kunnen worden uitgevoerd met g= 1 voor alle richtin gen? Welke waarde moet dan voor de va- riantie-factor gekozen worden? Gevraagd de coördinaten van punt 5 in het x'y' stelsel door middel van een over- bepaalde gelijkvormigheidstransformatie, als gegeven is: 1. 2. 3. 4. 5. 0 1000,00 1000,00 0 500,00 y 0 0 1000,00 1000,00 0 0 1000,00 1000,50 0,50 y 0 0 999,50 1000,50 Ap: [x AX+ y Ay] [xx yy] q__ [xAy y &x] [xx yy] 3. Als de standaardafwijking van een 2 meter lange invarbasisbaak 0,1 mm be draagt en de hoekmeetnauwkeurigheid op 3 dmgr gesteld kan worden, hoe groot wordt dan de standaardafwijking in een lengte van 200 meter indien deze gemeten wordt: a) ineens; b) in twee gelijke stukken verdeeld; c) met een hulpbasis van 40 meter lang aan een der einden. Welke voorzorgen moet men nemen ten einde bij meting met boussole en draden- afstandmeter systematische fouten zo goed mogelijk te kunnen elimineren? Welk verschil is er wat betreft de fout- voortplanting tussen boussole-veelhoeken en veelhoeken met hoekmeting? Geef een gemotiveerd oordeel over de juistheid of onjuistheid van de volgende beweringen: a) een barometer wordt in de landmeet kunde gebruikt om rechtstreekse hoog ten boven zeeniveau te bepalen; b) bij trigonometrische hoogtemeting meet men wederkerige zenitsafstanden teneinde refractie-invloeden uit te schakelen; c) zelfreducerende dradenafstandmeters zijn onnauwkeuriger dan niet-zelf- reducerende; d) de Wild RDH en de Zeiss Redta zijn geheel gelijksoortige instrumenten. Fotogrammetrie De uitwerking van luchtfoto's van geacciden teerd gebied tot een kaart geschiedt met be hulp van de beeldenpaarmethode, waarvan het essentiële is, dat er gebruik wordt ge maakt van ruimtelijke modellen van het ter rein. Vragen: 1Geef kort en bondig weer, waarom theo retisch noch de enkelbeeldmethode, noch de radiaaltriangulatie mag worden toe gepast. 2. Door welke procedure komen ruimtelijke modellen uit luchtfoto's tot stand? 3. Van welke punten is zo'n ruimtelijk mo del de meetkundige plaats? 4. Waardoor onderscheidt zich dit model van een stereoscopisch model en waar voor dient dit laatste?

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1965 | | pagina 19