At- 192 De ontwerper van een wegtracé zal de verti- kale projectie van de as op een horizontaal vlak samenstellen uit elementen, meetkundig gezien in de vorm van rechtstanden (lijnstuk- ken), cirkelbogen (gedeelten van cirkels) en overgangsbogen (gedeelten van clotoïden). Zowel deze nieuwe elementen als de aan sluitende aselementen van reeds bestaande wegen behoren vloeiend in elkaar over te gaan, opdat de toekomstige weggebruikers soepel kunnen rijden. Dit opstel bedoelt deze meetkundige aspecten van een asontwerp te analyseren en te onder zoeken in hoeverre er voor de ontwerper gelegenheid is rekening te houden met overige factoren, die het meetkundige tracé bepalen. Via een kaart komen dergelijke fac toren het best tot uitdrukking, zodat we de kaart kunnen beschouwen als het stramien, waarin het beloop van de as moet passen. Op de kaart als achtergrond zou de weg kunnen worden voorgesteld met behulp van een metalen draad. Daarbij betekent ons on derwerp de behandeling van de vraag, hoe een rechte metaaldraad moet worden gebo gen om aan de gestelde voorwaarden ten aanzien van de wegas te voldoen. Enkele algemene facetten treden naar voren. Men zal in de rechte metaaldraad richtings veranderingen moeten aanbrengen. Dit kan door de draad te knikken, d.w.z. door een abrupte richtingsverandering op één punt. Vanzelfsprekend is dit ontoelaatbaar, rich tingsveranderingen zullen op geleidelijke wijze tot stand moeten komen d.w.z. de me taaldraad moet worden gekromd. Hiermede is geïntroduceerd het begrip kromming, hetwelk een nadere meetkundige analyse vraagt. In fig. 1 zijn op een kromme de plaatsen P,, en P2 aangenomen. Een punt wordt ver ondersteld zich te bewegen van P, naar P2 volgens de kromme over de booglengte /\l. P2 zou ook bereikbaar zijn via de koorde met lengte Ak, waarbij de bewegingsrichting van het punt kan worden aangeduid met vol gens een aangenomen referentierichting. Het punt zou daarbij afleggen de kortere weg f\k, vergeleken met /\l. Via de boog heeft het punt echter telkens een andere bewegingsrichting. Hoe is deze in Pj Wordt P2 steeds dichter bij P, gedacht, dan zal de richting r steeds meer de bewegings richting in Pj, benaderen. In de limietstand. nl. wanneer P2 met Px samenvalt, dus Ak en A/ 0 zijn, zal de richting i samenvallen met de bewegingsrichting in Pj. In deze limietstand ontstaat in Px de raaklijn aan de boog, zodat de bewegingsrichting van ons punt die is van de raaklijn in Px, waar mede in het algemeen is afgeleid, dat de rich ting van een kromme die is van de raaklijn ter plaatse. Zo heeft de getekende kromme in de punten Plt P-, en P:! respectievelijk de richting tx, t., en z3. De richtingsverandering van de kromme in P._> ten opzichte van Px is De sterkte van de kromming hangt af van de grootte van de richtingsverandering AT en de booglengte Awaarover deze richtingsver andering plaats vindt. De kromtemaat voor de kromming tussen Px en P2 zal dus zijn: At Al' Fig. 2 Voor een cirkel met straal r (zie fig. 2) is de kromming tussen Px en P2: wan neer AT wordt uitgedrukt in radialen (Al At x r). Laten we P2 tot Px naderen, dan gaat de kromming voor de booglengte Al ten slotte over in de limietstand voor AT 0 en Al 0, d.w.z. er ontstaat de kromming in het punt Px, wiskundig aangeduid met - d.w.z. als het quotiënt van oneindig kleine aangroeiingen dr en dl. Deze zal eveneens de waarde hebben, omdat de con- r Al

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1965 | | pagina 4