BOEKBESPREKING
306
Prof. Dr. Ir. W. Schermerhorn en Ir. H. J. v. Steenis (f)
Leerboek der Landmeetkunde voor Hoger Technisch
Onderwijs en praktijk, vierde druk. Uitgeverij Argus,
Den Haag. (f 35,
N. D. Haasbroek, oud-lector aan de Tech
nische Hogeschool te Delft schreef een recen
sie in het juninummer van het Tijdschrift voor
Kadaster en Landmeetkunde van dit jaar. Bij
zijn woorden: ,,Het is een genoegen het op
nieuw fraai verzorgde werk te raadplegen, dat
in een grote behoefte aan Nederlandse land
meetkundige literatuur voorziet," sluit ik me
volgaarne aan.
Wanneer ik aan het verzoek van de redactie
van Geodesia voldoe om, gezien de belang
rijkheid van het verschijnen van de vierde
druk van dit op studie en praktijk gerichte
werk, enige beschouwingen aan de inhoud te
wijden, dan verwijs ik in de eerste plaats naar
bovengenoemde recensie.
Ook naar mijn mening wordt wel hier en daar
de didactiek uit het oog verloren. Een voor
beeld? De regels, gewijd op blz. 405 aan de
éénplaats-fotogrammetrie. Hoe zal een op
merkzame lezer, zich willende oriënteren op
het ontschrankingsvraagstuk uit de volgende
bij hem rijzende kwesties komen? Hij aan
vaardt gaarne de gegeven betrekkingen
au: bty -f- ci a2X b-iy -j- ca
x en y
axx T bsy -(- 1 asx bsy 1
Hij onderkent hierin transformatieformules,
maar zich realiserende dat het x, y coördi
natensysteem op de kaart en het x'y' sys
teem op de foto betrekking heeft, kan hij hier
mede niet rechtstreeks voldoen aan de nume
rieke reconstructie van het terrein uit de foto.
Om de acht onbekende coëfficiënten van deze
transformatieformules op te lossen zijn 4 pun
ten in beide systemen nodig en voldoende.
Akkoord, maar voor horizontaal terrein kan
men met drie bekerde punten volstaan, om
dat, zo leest hij, de twee onbekenden die nodig
zijn om de helling van het terrein te bepalen,
wegvallen. Hij vindt geen antwoord op zijn
vraag hoe deze onbekenden, die blijkbaar pa
rameters zijn in het probleem, in functioneel
verband staan tot de coëfficiënten der verge
lijkingen.
Zijn moeilijkheden worden nog groter, wan
neer daar op volgt: Het is ook in overeen
stemming met het feit, dat drie onbekenden
nl. de hellingen cp en cv van de optische as in
twee onderling loodrechte vlakken en de
vlieghoogte de positie van de foto geheel be
palen."
Onze lezer komt er niet uit, hij grijpt naar
een ander boek.
Een verwijzing naar het artikel van Van der
Weele Meetkundige beschouwingen over
ontschranking" in het Tijdschrift voor Kadas
ter en Landmeetkunde van juni 1951 wordt
hier gemist.
Er zijn ook enkele figuren, die de opmerkzame
lezer moeilijkheden berokkenen. Figuur
XIX.5.c op blz. 357 is een verduidelijking van
het beginsel van het diagram van Hammer.
De grafiek p cos'-h1 heeft als maximum p (bij
/ij 0g), die van p cosht sin/ij £p sin 2h1
echter Jp (bij h, 50g). Dit komt in de fi
guur niet tot uiting, terwijl evenmin gesteld
wordt, dat in de twee formules een aparte
waarde voor p wordt geïntroduceerd.
Figuur XXIII.6.c op blz. 483 is overgenomen
uit: F. G. Royal Dawson: Elements of Curve
design. In het punt O ontspringen een lemnis-
caat, een clotoïde en een kubische parabool.
Zij kunnen echter slechts met elkaar verge
leken worden, wanneer men ook stelt, welke
hun onderlinge relatie is. Immers in O kunnen
oneindig veel van ieder dezer krommen wor
den weergegeven, dit hangt af van de toe te
kennen parameters. Ik lees in Elements of
Curve design, dat de drie krommen op de
zelfde schaal zijn afgebeeld, hebbende een ge
meenschappelijke koorde vanuit O onder een
hoek van 16'.
Bovengenoemde kritische opmerkingen wer
den gemaakt ten behoeve van studerenden:
mogelijk zou bij een volgende druk de tekst