315
dagen telt is gemakkelijk in te zien dat de zon
per dag ruwweg een (sexagesimale) graad
tussen de sterren heeft afgelegd, van west
naar oost. Wanneer onze wijzer dus een
sterredag heeft afgelegd, moet hij nog onge
veer een graad doordraaien alvorens de
zonnedag voltooid is. Die ene graad komt
blijkens het voorgaande overeen met vier mi
nuten tijd, of, voor wie het nu precies wil
weten 3 minuten en 56 seconden.
Wanneer we nu zeggen dat een jaar 365,2422
dagen telt (zie Haasbroek, pag. 107 van deze
jaargang), dan zijn dat zonnedagen die over
eenkomen met 366,2422 sterredagen, immers
één volledige omwenteling méér. Dat wil dus
zeggen dat de aarde, en daarmee onze wijzer
die aan die aardas vastzit, in het tijdsverloop
dat wij met jaar aanduiden 366,2422 keer om
haar as heeft geroteerd. Deze betrekking
365,2422/366,2422 is de basis van de trans
formatie van zonnetijd in sterretijd die wij
met behulp van tabellen in de almanakken
kunnen verrichten. Men verwarre dit begrip
tijd-transformatie dus niet met het begrip
tijd-vereffening waarover de heer Haasbroek
schrijft in zijn artikel over de zonnewijzers,
en die door de niet-eenparigheid van de
beweging van de zon noodzakelijk is.
maanden
Een soortgelijke beschouwing als hierboven
t.o.v. de zon en de sterren gehouden wordt
kan men natuurlijk ook opzetten t.o.v. de
maan of de planeten en de sterren. Oók de
maan heeft een eigen beweging tussen de
sterren door van west naar oost. Maar zij
gaat veel sneller dan de zon. Voor een com
plete rondgang over onze wijzerplaat zijn
slechts 271 3 dag nodig. Men noemt dat dan
de siderische omlooptijd sider
ster van de maan. In onze gedachtengang
zou dit dan een maan-jaar genoemd mogen
worden, maar we hebben ons aangewend te
spreken van maand.
Dat onze kalendermaanden gemiddeld een
paar dagen langer zijn, is een gevolg van het
feit dat déze afgeleid zijn van de perioden
die verlopen tussen de z.g.n. schijngestalten
van de maan: nieuwe maan en volle maan.
En dit zijn maanstanden ten opzichte van de
zon en niet t.o.v. de sterren! Het zal nu wel
duidelijk zijn dat deze tijdsverlopen langer
moeten zijn omdat in die 271 /3 dag die de
maan nodig had voor zijn „tour de France",
de zon in die tijd evenveel graden oostwaarts
is getrokken. De maan die per dag ongeveer
13° oostwaarts gaat 360°/27,5 zal nog
ruim twee dagen nodig hebben om de zon in
te halen. De periode van 29j^ dag noemen
we de synodische omlooptijd van de maan.
Het is zeer begrijpelijk dat men in de oudheid
getracht heeft kalenders samen te stellen ge
baseerd op deze schijngestalten van de maan.
Immers deze standen zijn zonder meer zin-
tuigelijk waarneembaar aan de hemel.
De plaats van de zon aan de hemel is minder
gemakkelijk waar te nemen want zodra deze
boven de horizon komt zullen de sterren gaan
verbleken De maan daarentegen is in de
regelmatige wisseling van dag en nacht maar
een lastig ding om mee te rekenen. Verklaar
baar dan ook weer de even hardnekkige
pogingen om de zon te betrekken in de ka
lendervorming en tijdrekening.
Het gaat er dan om de baan van de zon tus
sen de sterren waar te nemen en „vast te
leggen". Dit nu was de Egyptenaren reeds
ver voor onze jaartelling bekend. Eratos
thenes van Cyrene 276195 v. Chr.
dezelfde die ons zo bekend is geworden door
zijn pogen de omtrek van de aarde te bepalen,
heeft de helling van de ecliptica t.o.v. de
equator vrij nauwkeurig weten te bepalen.
jaren
Wij laten nu de voorstelling van die aan de
waarnemer verbonden tijdwijzer eens even los
en kiezen de zon als wijzer. Dit is wel voor
de hand liggend sedert we vaststelden dat en
hoe de zon zich langs het firmament, onze
wijzerplaat, beweegt. Waarom zouden we
niet zon en maan beide als klokwijzers opvat
ten, een langzaamlopende en een snellopende
gelijk we dat op onze uurwerken ook hebben?
Zulk een voorstelling kan ons wat verder uit
de droom helpen aangaande ons onderwerp.
We beginnen dan maar weer met de consta
tering dat ook deze bewegingen schijnbare
bewegingen zijn. Die van de zon, van west
naar oost is een gevolg van de beweging
van de aarde in haar baan om de zon, van
oost naar west. We nemen nu om zo te zeggen
de aarde zélf als waarnemer. De „wijzerstok"
is nu de lijn van de aarde zon, gericht op
de sterrenhemel als achtergrond, met het
draaipunt in de zon. Deze wijzer beweegt zich
dan in het vlak van de ecliptica, welk vlak een
hoek maakt met dat van de equator van 23°,5.
Gedurende een half jaar beweegt zich deze
wijzer „boven" de equator om daarna er
„onder" te gaan. Tweemaal per jaar valt
onze wijzer samen met de snijlijn equatorvlak-