42 de samenwerking tussen het kadaster en an dere landmeetkundige diensten duidelijk ge formuleerd moet worden hoe de taakverde ling bij deze samenwerking is en dat hierbij rekening moet worden gehouden met de we derzijdse belangen en de in verband met de verschillende doelstellingen van de samen werkende diensten te stellen eisen? Die voorwaarden zijn juist een van de moei lijkheden, waarmee de samenwerking te kam pen heeft. In de praktijk valt het meestal wel mee, maar als er moeilijkheden zijn kan men alleen terugvallen op de regeling, zoals hij op schrift is gesteld. Anderzijds is het ook moei lijk om alles precies in een formule uit te drukken. Men moet dit in onderling overleg regelen en het hangt helemaal af van de men taliteit van de beide partners, die met elkaar te maken hebben. Als niet-kadastrale dienst moet men uiterst voorzichtig zijn niet op de stoel van de ander te gaan zitten, maar wan neer men als hoofd van een meetkundige dienst weet dat een grens ergens ligt, maar de tegenpartij twijfelt er aan, dan moet men de landmeter van het kadaster inschakelen. Prof. van der Weele: Ir. Wolthuis heeft in zijn inleiding dit probleem duidelijk gesteld, waar hij zei, dat een algemene regeling van samenwerking die overal geldt, niet de beste oplossing is, maar dat rekening gehouden moet worden met de omstandigheden. Men moet zorgen dat de verantwoordelijkheid daar komt te liggen waar ze thuis hoort. Op die basis zijn nog een groot aantal varianten mogelijk. Ir. Wolthuis: Ik ben het in grote lijnen eens met wat vorige sprekers gezegd hebben. Mijn standpunt in deze heb ik duidelijk uiteen gezet. Het is niet zo dat van één kant de regeling van de samenwerking vastgelegd wordt, maar dat dit in onderling overleg ge schiedt op basis van gelijkheid. In het over leg moet er naar worden gestreefd, dat beide diensten met de samenwerking worden ge diend, en aldus de maatschappij. Op welke wijze dit gebeurt is een vorm van organisatie. K. Wagenaar: Ik vraag me eigenlijk af of in het algemeen door andere diensten gemeten topografische kaarten niet aanleiding kunnen geven voor het kadaster om het gebied sneller te gaan hermeten. In een gebied waar al eens topografisch gemeten is, wordt het verband met de kadastrale kaarten, die in het alge meen al slecht zijn, moeilijker. Het zou dan logisch zijn als een hermeting hier direct op aan zou kunnen sluiten, zodat alles wat soe peler loopt. Prof. van der Weele: De vraag komt hierop neer: Wanneer door een dienst een meting wordt uitgevoerd, die uitmondt in een topo grafische kaart en het blijkt dat er grote ver schillen met de kadastrale kaart optreden, kan het kadaster in eerste instantie hiervan dan geen gebruik maken? Ir. Wolthuis: Er moet vermeden worden, dat goede kaarten op grote schaal niet in het ka dastraal archief worden opgenomen. Een topografische kaart is niet direct een kada strale kaart, maar wanneer een topografische kaart een gebied overlapt waarvan het kada strale kaartenbestand een slechte intrinsieke waarde heeft, moet het mogelijk zijn deze topografische kaarten direct op te werken tot kadastrale kaarten, zodat kan worden over gegaan tot vernieuwing. Ik weet uit ervaring, dat de dienstleiding van het kadaster met deze werkwijze instemt. Prof. van der Weele: Uit de woorden van de heer Wolthuis trek ik de conclusie, dat wan neer een dienst van buiten het kadaster een meting uitvoert, het aanbeveling verdient dit in overleg met het kadaster te doen, zodat men er beide profijt van heeft. Ir. Wolthuis: Inderdaad, dit is samen wer ken. Vraag I, J. Pouw Ing.: Zou het forum, gezien het grote belang van alle landmeetkundige diensten, die zich bezig houden met het bepalen van punten in het net van de R.D., een antwoord willen geven op de vraag in welk stadium de realisatie van het hoofdpuntennet verkeert? Vraag mei. C. A, C. Best: Indien door een der landmeetkundige dien sten de coördinaten van torens e.d., bekend in het systeem van de Rijksdriehoeksmeting, worden gecontroleerd ten behoeve van plaat selijk te bepalen punten, verdient het aan beveling de uitkomsten van deze metingen door te geven aan de Bijhoudingsdienst van de Rijksdriehoeksmeting, opdat deze mede delingen zo spoedig mogelijk op een of an dere wijze in de publikaties van de Bijhou- dingsdienst worden verwerkt, zodat andere landmeetkundige diensten van de opgegeven

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1966 | | pagina 10