46
meter kunnen gebruiken, maar ik heb dit be
wust niet gedaan, omdat, zoals de heer Tee
ling in zijn schrijven terecht opmerkt, deze
functionaris aan de meeste landmeetkundige
bureaus, althans in de zin zoals hij historisch
bekend staat, een vrijwel uitgestorven figuur
is. In de tweede plaats is deze benaming niet
gebruikt, omdat ik met de invoering van het
woord „ingenieur" de belangrijkheid en de
betekenis van deze functionaris zo duidelijk
mogelijk heb willen weergeven. Het woord
„districts" dat er voor staat is niet essentieel,
omdat dit slechts een ruime en vage omschrij
ving suggereert van het werkgebied van ge
noemde ingenieur. Het woord „ingenieur" als
zodanig is een rang, namelijk de rang van
geodetisch ingenieur, althans van de functio
naris ingenieur.
Op de vraag of de heer Teeling het hiermee
eens kan zijn, deelt prof. van der Weele mee,
dat de heer Teeling verhinderd is vandaag
aanwezig te zijn.
Prof. Baarda: Bestaat hier niet een zekere
overeenkomst met het geval, dat een hoog
leraar met „Meneer" i.p.v. met „Professor"
wordt aangesproken? Ik voel aan dat dit een
ernstige situatie was, ik betwijfel of het een
moeilijke situatie is, vooral sinds de heer
Vondeling lid van de ministerraad is. Ik zou
daarom willen voorstellen de discussie over
dit punt niet voort te zetten, tevele malen
toch is in de loop der tijden de stemming bij
besprekingen bedorven door het vechten voor
een titel of door onderscheid te maken tussen
mensen op grond van salaris of toevallige
maatschappelijke positie.
Prof. van der Weele: Ik geloof dat alle mis
verstand vermeden kan worden wanneer men
het zo stelt, dat wat hier districtsingenieur
genoemd wordt, de functionaris is die, in
welke ambtelijke rang of schaal dan ook, be
last is met de kadastrale bijhouding in een
bepaald gebied. Dat is de man die op de
hoogte is, althans behoort te zijn en te blijven,
van wat er door anderen in dat gebied ge
beurt, voor zover het het kadaster raakt.
H. A. M. Tijsmans: Ik meen, dat het de be
doeling van de heer Teeling was er op te
wijzen, dat de districtsingenieur, de vroegere
districtslandmeter, niet meer bestaat. Het gaat
er dus niet om hoe deze man in zijn rang of
schaal zit, maar alleen dat de functie van
districtsingenieur is opgeheven. We hebben
het meervoudig district opgedragen aan het
hoofd van het bureau en hoe past daarin nu
de districtsingenieur?
Prof. van der Weele: Ik geloof niet dat dit
een principieel probleem is, maar een kwestie
van lokale organisatie.
Vragen N.N.:
1Indien het forum van mening is, dat het
net van vaste punten zoveel mogelijk gehand
haafd moet blijven, is het dan niet gewenst,
dat er stringente voorschriften uitgaan naar
Gemeenten, Openbare nutsbedrijven e.d.,
waarin het verboden wordt Kad-stenen te ver
wijderen zonder voorkennis aan de landmeet
kundige dienst van het kadaster
2. Is het niet gewenst dat meetgetallen, die
bv. bij ruilverkavelingen worden verzameld
en die voor de toekomstige bijhouding van
belang kunnen zijn, aan de landmeetkundige
dienst van het kadaster worden verstrekt?
Prof. Witt: Door de heer Wolthuis is ge
steld, dat hermeten plans op peil moeten wor
den gehouden door aansluiting van de bijhou-
dingsmetingen aan het net van vaste punten.
In de brief van de vragensteller wordt nu
gesteld, dat enkele vooraanstaande geodeten
zeggen: „Gooi dat net van vaste punten maar
over boord en gebruik voor de bijhoudings-
meting een willekeurig net, dat uiteraard
moet zijn vastgemeten aan gebouwen."
Mijn persoonlijke mening is, dat men in prin
cipe zal proberen in hermeten gebieden nieu
we metingen zoveel mogelijk te verbinden aan
bestaande punten, als ze er nog zijn. Zijn ze
er niet meer dan zal men zich moeten behel
pen met vastmeting aan gebouwen en derge
lijke.
Wat de kwestie van de eigen maten betreft
heeft de vragensteller precies in mijn roos
geschoten. Het is nu eenmaal zo, dat men bij
ruilverkaveling de grenzen uitzet. Daarna
worden de sloten gegraven en het gebied ge
vlogen. Men heeft dan een grafisch kadaster
gekregen en zegt: „Van die uitzettingsmaten
trek ik me niets aan, die gebruik ik niet." Ik
ben het met de vragensteller eens, dat men
deze maten ook op de veldwerken zou moeten
zetten. Welke reden er voor is weet ik niet,
maar ik acht het principieel onjuist maten
waarover men kan beschikken niet in het ka
dastraal archief op te nemen.
Prof. van der Weele: Het nut van deze ma
ten hangt af van het feit of de uitvoering van
het werk overeenkomstig de uitzetting heeft