51
ling van mensen, mensen met al hun persoon
lijke eigenschappen en eigenaardigheden. In
hoeverre kunnen zo gezien dan door de maat
schappij naar voren gebrachte meningen waar
zijn, en wat is de waarde van normen, ver
langens, eisen?
Merkwaardig is, dat bij de formulering van
hanteerbare of herkenbare normen, verlan
gens, eisen, betrekking hebbend op een stelsel,
juist de deskundigen betrokken zijn die deel
uitmaken van dit stelsel. Nog merkwaardiger,
en voor onze samenleving zeker gelukkig, is,
dat deze deskundigen veelal zelfs een derge
lijke formulering bevorderen, zoals de histo
rie van het kadaster leert. Kadasterambtena
ren hebben dit streven gemeen met juristen,
met waterbouwkundigen, met stedebouwkun
digen en met vele andere groeperingen.
Dit maakt de beantwoording van de gestelde
vraag niet eenvoudiger. Het staat te bezien
of een uitspraak, in de zin van de nieuwere
logica, over waar of onwaar zijn van menin
gen op het nu besproken gebied gedaan kan
worden. Evenmin is waardebepaling eenvou
dig, een maatstaf ontbreekt en in de meeste
gevallen kunnen we niet anders dan hoopvol
opzien naar de regerende instanties in af
wachting van het verlossende woord.
Maar argumentatie kan aangedragen wor
den, voorstellen voor te nemen maatregelen
ter tafel gebracht. Daarbij zorgvuldig te wa
ken voor overvraging van te nemen maatre
gelen, het zich tot het uiterste dwingen alleen
het kernprobleem te behandelen. Ik heb het
geruststellende gevoel dat onze staatscom
missie hierin geslaagd is, met haar korte rap
port rond de twee centrale punten, de kadas-
terwet en de kadasterraad.
Men kan zich afvragen hoe een deskundige
komt tot formulering van verlangens of eisen,
daarmee dus in feite kritiek uitoefenend op
een bestaande gang van zaken. De vraag dus
hoe hij komt aan zijn ideeën en wanneer hij
zich inzet voor realisering.
Zou men dit niet kunnen zien als een spel van
opvangen van brokken informatie, van ver
werken en van aanvullen, bewust of onbe
wust verder gespeeld tot een afgerond idee
rijp geacht wordt voor uitdragen buiten het
eigen ik? Rijp achten betekent afwegen, bet
tekent de interne strijd van een ieder tussen
drang naar vernieuwing en afweging van ac
ceptabele mogelijkheden, de strijd tussen
geest en ambtelijk plichtsgevoel; ambtelijk
plichtsgevoel in dit verband omschreven als
het waken over conservering van wezenlijk
geachte elementen van een systeem, van een
bestaande rechtsorde of vakorde.
Het spel kan in verschillende fasen gespeeld
worden. De eerste is het zelf aanvaarden
van een idee, de tweede is het toetsen aan
ideeën van collega's op een zelfde niveau, een
aanvaarding of wisselwerking tot bijscha
ving, de derde is het ter realisering voorleg
gen aan instanties op beslissend niveau, het
is het trachten te passeren van een maar al te
reële barrière van weer het ambtelijk plichts
gevoel, het is het stadium van dwang tot for
mulering van argumenten in rapportvorm.
Veelal is een dergelijke formulering pas mo
gelijk nadat het oorspronkelijke idee een ver
gaand rijpingsproces heeft ondergaan, zover
zelfs dat soms het idee bijna verouderd is als
de barrière tenslotte wordt genomen.
Het is een voor de buitenstaander vaak wei
nig merkbaar spel, waarbij coalities kunnen
worden aangegaan dan wel verbroken, resul
taten bekend worden gemaakt dan wel ver
zwegen; het spel moge de maatschappelijke
en persoonlijke verhoudingen doorkruisen,
verstoring van deze verhoudingen zal zelden
plaats vinden. Het is een ongrijpbaar, soms
bijna onwerkelijk speleen schimmenspel.
Een fraai voorbeeld van resultaten bereikt,
mede door deelname van kadastrale deskun
digen aan dit spel, geven de enkele door mij
aangehaalde historische gebeurtenissen. Een
kettingreactie werd hiermee in gang gezet: de
naast het kadastrale stelsel groeiende univer
sitaire en dienst-stelsels genereerden een
steeds meer omvattender schimmenspel, mede
onder invloed van evenzo groeiende buiten
landse contacten.
Deze historische ontwikkeling had tot logisch
gevolg moeten hebben, dat de grensvlakken
tussen al deze zo verwante stelsels halfdoor-
laatbaar of denkbeeldig zouden zijn, zeker met
betrekking tot de ontplooiing van het schim
menspel. Hoe minder scheidsmuren toch tus
sen diensten of instellingen scheidsmuren
in de zin van slecht doorlaatbare grensvlak
ken des te minder instanties die voor hun
beslissing argumentatie behoeven, en daar
door des te groter de kans dat originele
ideeën de juiste voedingsbodem krijgen om uit
te groeien tot praktisch realiseerbare projec
ten.
De daadwerkelijke ontwikkeling heeft anders
geleerd. Pogingen zijn reeds eerder gedaan
om tot een ombuiging van de loop der ge
beurtenissen te komen. We denken aan de
gedachte van concentratie van rijkslandmeet-