56 af te keuren resultaten van de fotogramme- trische werkwijze. Mijn conclusie moet wel zijn, dat geen werkelijk onderzoek naar eigen schappen van nieuwe werkwijzen bij het ka daster heeft plaatsgevonden, dat ook geen brede contacten zijn opgenomen met elemen ten uit de maatschappij die misschien wél tijd en mogelijkheid voor diepergaand onderzoek hadden. En daarbij ben ik gestaafd in mijn vermoeden, dat de H.T.W.-gedachte vaak meer lippendienst bewezen wordt, dan dat getracht wordt er eerlijk de konsekwenties van te overwegen. Het werken met ruis werd een kernprobleem genoemd voor de landmeter. Ik begon te spre ken over de c?-ruis en ging ongemerkt over hierbij te betrekken de ruis die ontstaat door dat ons functionele beschrijvingsraam nu een maal bijzonder ontoereikend moet blijven, la ten we dit aanduiden met de c^-ruis. In wezen is de scheiding slechts kunstmatig. De voor gaande beschouwing illustreert dat de wis kundige beschrijving voor beide typen ruis nog lang niet volmaakt is. Wij allen zullen aan verbetering dienen te werken, de een meer in de sfeer van onderzoek, de ander meer in de sfeer van toepassing met daardoor de mogelijkheid ontworpen beschrijvingen van ruis aan de praktijk te toetsen. Dit houdt in niet alleen publikatie van resultaten die in overeenstemming zijn met de theorie, maar ook publikatie van teleurstellende ervaringen. Vooral deze laatste geven de stimulans tot verder onderzoek. Ik vermeldde zo terloops de H.T .Vd .-gedachte, niet de H.T.W.-1956 zelf. Zo stond het ook de H.T.W.commissie indertijd voor ogen: slechts de grondgedachte is wezenlijk. Hoe veel landmeetkundige methoden zijn toch reeds tijdens de zittingsperiode van de Staats commissie en in de periode daarna aan wijzi ging onderhevig geweest. Genoemd werd reeds de stormachtige ontwikkeling bij de fo- togrammetrie met toepassing van geautomati seerde werkwijzen. Een dergelijk beeld tekent zich de laatste jaren af bij de optische lengte meting. De H.T.W. verzamelde vele metho den van puntsbepaling, zonder veel verband in wiskundige opzet en daardoor met wel op gemerkte, maar niet verklaarde anomaliën. De zegevierende opmars van electronische af standmeters gaf de stimulans tot het ontwik kelen van een geheel nieuwe theorie van ter- restrische puntsbepaling, waarbij de zoéven genoemde anomaliën verdwenen en tevens toepassing van een geautomatiseerde werk wijze mogelijk werd. Het zijn maar enkele resultaten van het schimmenspel die ik hier kan vermelden. Het spel gaat verder, hoe die per het inzicht, des te meer problemen die men als zodanig onderkent1). Nog steeds niet opgelost is de kloof, die ontstaan is tussen terrestrische en fotogrammetrische puntsbepa ling, hoewel aan beide zijden hard gewerkt wordt om de kloof te overbruggen. Voor een deel is de moeilijkheid te wijten aan de tot nu toe getoonde onmacht van de fotogrammeters om het kansmodel van hun metingen, de drruis, te beschrijven. Maar dat dit probleem opgelost zal worden, daar ben ik van over tuigd. dit spel is te boeiend om het niet te spelen. Laten we nu weer de draad van ons betoog opnemen. Het voorbeeld van het belangrijke communicatiekanaal tussen kadaster en nota ris heeft ons geleerd, dat iedere onnodige bron van ruis vermeden moet worden, er is zonder dat al ruis genoeg! Er zijn meer communicatiekanalen dan naar de notaris alleen, een belangrijk deel brengt signalen van eenzelfde karakter over. Zo ge zien, kwam de gedachte naar voren één aan- sluitingspunt te maken voor al deze communi catiekanalen, de enkele „brievenbus", waar over mr. L. F. Berretty zich in zijn rapport zo prijzend uitliet. Binnenkomende informatie wordt geschift, ge zeefd en zo nodig gecodeerd; de verwerkings kringloop binnen het kadaster kan beginnen. Bekend waren de ideeën van W. Joosten over een nieuwe opzet van de kadastrale boekhou ding, in het voorgaande werd herhaaldelijk gewezen op mogelijkheden van automatisering van deelprocessen; was het te naïef om een poging te wagen de algehele kadastrale ver werkingskringloop te automatiseren? Uiter aard, de terminologie klopt niet geheel, op vele plaatsen blijft de mens ingeschakeld. Maar deze inschakeling is niet geheel zonder ge bondenheid, er blijft wel vrijheid in keuze van methoden, maar vrijheid gebonden door te stellen normen. Normen volgen uit resultaten van onderzoek, onderzoek op juridisch, land meetkundig én maatschappelijk gebied. Blij ken de normen in de praktijk niet te voldoen, dan eerst weer onderzoek, vervolgens het op stellen van nieuwe normen, daarna pas een nieuwe praktische werkwijze. Het rapport van x) Een schets vindt men in het artikel „Wiskunde en horizon, een persoonlijke ervaring" uit het lustrumboek 1960-1965 van het Landmeetkundig Gezelschap „Snel- lius", Delft, najaar 1965.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1966 | | pagina 24