39
meent te zeggen, dat de openbare registers
niet op kadastrale grondslag zouden moeten
worden gehouden en dat er dan daarom twee
boekhoudingen moeten zijn.
3. Een nadere precisering van hetgeen ik
met III b heb bedoeld kan de heer Govers
vinden onder V al. 2. Hiernaar moge ik ver
wijzen. Het verwondert mij deze vraag door
de heer Govers te zien gesteld. In een voor
mij leerzame discussie met de heer Govers in
het W.P.N.R. in 1962 heb ik mijn visie om
trent de kadastrale aanduiding en het kada
strale plan voor de openbare registers gege
ven. Kadastrale percelen bestaan er voor de
boekhouding op openbare registers niet. Deze
boekhouding kan dan ook niet op kadastrale
percelen gebaseerd zijn. Ik vraag me af of het
nu zo onbekend is dat in landen als België en
Frankrijk de boekhouding op de openbare
registers op personen wordt aangehouden.
Een systeem, dat wij voor 1838 ook kenden.
Een systeem niet op kadastrale grondslag is
niet alleen denkbaar, maar ook aan te wijzen.
Vraag 4 is alleen te beantwoorden als kada
straal perceel vervangen mag worden door
kadastraal plan. Ik begrijp niet goed wat be
doeld wordt met de geschiedenis van het Al
gemeen Register. We kennen een Algemeen
Register van vóór- en van na 1838. Voor 1838
behoorde dit bij een boekhouding gebaseerd
op persoonsnamen, zoals thans nog in Frank
rijk en België. Ik mag aannemen dat dit daar
toch niet op een algehele mislukking is uit
gelopen.
Nu is wel interessant te horen, dat het Alge
meen Register van na 1838, want dat zal de
heer Govers wel bedoelen, op een algehele
mislukking is uitgelopen. Want dat behoorde
tot de registers van een boekhouding, die op
kadastrale grondslag is opgezet. De zogezeg
de mislukking zou dus een argument te meer
zijn om de ontoereikendheid van de kadas
trale grondslag aan te tonen. Inderdaad heeft
dit Algemeen Register niet aan de verwach
tingen voldaan. Principieel was de opzet in
overeenstemming met het negatieve stelsel
van de openbaarheid te achten. Slechts wat
in de openbare registers was gepubliceerd
vond er een plaats. Wat eenmaal in de akte
op iemands naam was gesteld, bleef er op
staan. Titelrecherche moest uitwijzen van wie
hij verkregen had. Niet de overheid maakte
uit of het goed van tenaamstelling moest ver
anderen. Ook de vernummeringen van de ka
dastrale aanduidingen werden niet in het Al-
gemeen Register bijgehouden. Zeer terecht
overigens, want waarop berust het recht van
de overheid om de eenmaal gegeven kadas
trale aanduiding eenzijdig te wijzigen? Begrij
pelijkerwijs moet voor de raadpleger van dit
register bij voortdurende kadastrale vernum
meringen, die tegen de principes van het Al
gemeen Register ingingen, de raadpleging van
de openbare registers tenslotte vertroebelen.
Ik meen dat dit thans ook weer het geval
blijkt te zijn.
5. Het gebruik van de kadastrale aanduiding
weegt niet zo zwaar. Onjuist gebruik is een
notariële ambtsovertreding, die door het
Openbaar Ministerie praktisch niet wordt
vervolgd. Maar het onophoudelijk vernum
meren, splitsen, samenvoegen en weer split
sen maakt het voor het notariaat niet mogelijk
zich voortdurend op de hoogte te houden, ja
zelfs voor de boekhouding is het vaak moei
lijk de vernummeringen bij te houden. En
mag ik dan ook zeggen: „Afgezien dan nog
van de vergissingen, die de landmeter
maakt?"
Verder valt het onjuist gebruik van de ka
dastrale aanduiding toe te schrijven aan het
feit, dat het kadastrale plan vaak niet vol
doende houvast geeft. Inzage plan wordt
daarom verhoudingsgewijs zelden gevraagd
en als het gevraagd wordt blijkt het plan
vaak niet bij te zijn. Ik meen daarom niet eer
der het notariaat een verwijt van nonchalance
te mogen maken, alvorens te weten hoe het
notariaat zich zou gedragen als kadastraal al
les perfect zou zijn.
Ir. Govers: Ik ben dankbaar maar niet vol
daan. Dat zult u ook niet verlangen. Ik heb
verschillende geluiden gehoord waarvan ik
met mijn oren heb staan te klapperen. Onder
anderen dat het notariaat zich niet beter zou
kunnen redden met de kadastrale gegevens
heeft me buitengewoon verwonderd.
Als landmeters van het kadaster weten we
dat een ontzaglijk groot foutief gebruik van
de kadastrale aanduiding niet ligt aan fouten
van het kadaster. Uitvoerig ingaan op wat de
heer Berretty gezegd heeft zou de discussie
te lang maken.
Ten aanzien van de afwijzing van het land
meetkundig materiaal als grondslag voor de
boekhouding, wil ik er op wijzen dat we sinds
1832 met dit materiaal gewerkt hebben. Het
gevolg is een buitengewoon gering aantal
processen op het gebied van de eigendom en
als er processen op het gebied van de eigen-