92
niet te verwarren met de breking van
het licht: het principe van Huygens, dat het
beste kan worden verklaard met de interfe-
rentieproef van Young. Met deze proef kan
de interferentie van licht worden aangetoond,
afkomstig van twee in fase zijnde (coherente)
lichtbronnen (figuur 1). Twee smalle even
wijdige spleten en S2 kunnen worden be
schouwd als twee coherente lichtbronnen, in
dien deze spleten worden verlicht door een
kleine ver verwijderde monochromatische
lichtbron op de middenloodlijn van en S2.
Daar de afstand van de beide spleten ten op
zichte van de lichtbron gelijk is, zullen beide
secundaire lichtbronnen (de spleten) in fase
zijn. Het gevolg hiervan is, dat op elk punt
achter de spleten en op gelijke afstand ervan,
het licht van beide spleten in fase is en elkaar
hierdoor versterkt. Dit geldt voor die punten
waar het wegverschil gelijk is aan een geheel
aantal golflengten. Op de punten waar de
afstanden een oneven aantal halve golfleng
ten verschillen, zal het licht van beide secun
daire lichtbronnen elkaar doven.
Door dit verschijnsel ontstaat als beeld een
lichte lijn geflankeerd door afwisselend don
kere en lichte lijnen. De middelste lijn is de
helderste en ligt precies op het verlengde van
het vlak dat is bepaald door de lichtbron en
de lijn midden tussen de beide spleten.
Deze proef werd gewijzigd door de twee sple
ten te vervangen door een ringvormige
spleet. Hiermee wordt een zelfde resultaat
verkregen. Het optredende interferentie
patroon is nu echter cirkelvormig, nl. een
lichtend puntje met daar omheen concen
trische cirkels. Het contrast van de cirkels
wordt bepaald door de afmetingen van de
lichtbron en de breedte van de cirkelvormige
spleet. Het hart van het interferentiepatroon
ligt nu precies op het verlengde van de lijn die
door het midden van de lichtbron en het
hart van de ringvormige spleet (verder
genoemd zoneplaat) wordt bepaald. In de
praktijk wordt de monochromatische licht
bron meestal vervangen door een normale
gloeilamp. De lichte en donkere ringen van
het interferentiepatroon worden daardoor ge
kleurde ringen, terwijl het midden een lich
tend puntje is 1). Met een loep is dit patroon
duidelijk waar te nemen. Neemt men nu een
glazen plaatje, waarop een zwarte ring is aan
gebracht, dan kan men dit „instelkenmerk"
met zeer grote nauwkeurigheid concentrisch
stellen ten opzichte van het interferentie
patroon. De grote precisie is te danken aan de
gevoeligheid van het menselijk oog om exact
op symmetrie in te stellen (figuur 2).
In het kort samengevat wordt de opstelling
dus: een kleine lichtbron, een cirkelvormige
spleet (zoneplaat) en een glazen plaatje met
cirkels (het instelkenmerk).
1) Wanneer men in het donker loopt met een paraplu
op en men kijkt door het doek van de paraplu naar
een niet te uitgebreide lichtbron bijv. een fietslamp, dan
neemt men een zeer regelmatig lichtpatroon waar, dat
eveneens ontstaat door interferentie van het buigings-
Iicht afkomstig van de belichte weefselopeningen.
Figuur 2.
Het cirkelvormige interferentiepatroon met een niet en een wel gecentreerd instelkenmerk.