154
ken in het terrein (lichtmasten e.d.), even
tueel bijzonder goede of bijzonder slechte cul
tuurtoestand, de waarde van een aanwezige
grasmat of gescheurd weiland, de waarde van
aanwezige buisdrains als door de ruilverkave
ling geen drainages worden aangelegd, ver
schillen in lasten en rechten.
Het is mogelijk deze bijzondere kenmerken en
produktieomstandigheden voorlopig vast te
leggen als zgn. verrekenposten, zoals ook bij
vroegere schattingsmethoden dikwijls gebrui
kelijk was. Indien krachtens het plan van toe
deling ruiling van grond plaats vindt is het
alsnog mogelijk genoemde factoren te her-
schatten bij de kavelovergang. Eventuele ver
schillen zullen dan uitsluitend in geld worden
verrekend via de lijst van geldelijke regelin
gen.
Met betrekking tot de verrekenposten werd
al eerder gesteld om voor factoren, waarvan
niet zeker is of ze bij de 2e schatting wel
geëlimineerd kunnen worden, een verreken
post te stellen.
Deze oplossing van het probleem is vooral
aantrekkelijk, omdat in het geval de verbete
ringen van het perceel alsnog worden uitge
voerd er verrekening kan plaatsvinden tussen
oude eigenaar en ruilverkaveling, waardoor de
verrekenpost een aftrekpost wordt, terwijl in
het tegenovergestelde geval een verrekening
plaatsvindt tussen oude eigenaar en nieuwe
eigenaar.
Vorenstaande beschouwingen leiden derhalve
tot de conclusie, dat het schattingssysteem
.nieuwe stijl", zoals uitgewerkt in, de Memorie
van Antwoord, niet voor iedere verkaveling
volledig van toepassing zal kunnen zijn.
Het niveau van de schatting
Het is om praktische redenen gewenst, dat
het niveau van de schatting, de ruilwaarde
basis dus, redelijk goed aansluit bij de gemid
delde verkoopprijzen van de landbouwgron
den.
Verschillende argumenten pleiten hiervoor:
a. de latere verrekeningen in geld wegens
over- en onderbedeling en de verrekening
van de ruilverkavelingskosten in grond,
wijken dan niet te veel af van de werkelijk
toegestane bedragen.
b. met het oog op de terugwerkende kracht
op de prijsvorming is het gewenst, dat de
klassewaarde verhoudingsgewijs wat lager
wordt gehouden dan de verkeerswaarde.
Bij algehele vergoeding in geld bv. bij af
stand van de grond zonder waardevervan-
ging (ex art. 12) dient dan de schatting
te worden opgetrokken tot de verkeers
waarde.
Wat nu de aftrekken betreft, zou het zó moe
ten zijn, dat, wanneer onverhoopt de verbete
ringen niet door zouden gaan, de verwach-
tingswaarde minus de aftrekken de huidige
waarde moest opleveren.
Dit nu is, in het geval dat zware aftrekken
moeten worden toegepast, niet het geval. Het
is dan ook de vraag of het wel juist is om in
dit verband te spreken van huidige waarden.
Deze kunnen immers nimmer negatief zijn.
Omgekeerd redenerend komen we er ook niet
uit. Uitgaande van de huidige waarde van het
te verbeteren perceel op het moment van le
schatting, vermeerderd met dezelfde „aftrek
bedragen", komen we voor hetzelfde perceel
op een verwachtingswaarde, die boven de
verkeerswaarde uitgaat. Dit betekent dan
weer, dat het nut van de aan te brengen ver
beteringen niet meer in overeenstemming is
met de agrarische verkeerswaarde die de
kavel na de verkaveling zal krijgen.
Wil men dus de kosten van de ruilverkave
ling volledig in de aftrekken opvangen en mag
de restwaarde niet te klein worden, dan leidt
dit ertoe dat aan de percelen met een zware
aftrek een te hoge verwachtingswaarde moet
worden toegekend. De te verbeteren gronden
krijgen daardoor relatief een te hoge inbreng-
c.q. toedelingswaarde: de goede gronden,
waaraan niets gebeurde, een relatief te lage.
Laat men dus uit praktische overwegingen de
ruilwaardebasis inspelen op de verkoop
waarde, dan leidt dit standpunt tot een nivel
lering van de aftrekken of tot een verminde
ring ervan, wegens de onderlinge samenhang
van de verschillende aftrekfactoren. Direct
rijst dan de vraag of het totaal van de ge
raamde aftrekken bij de eerste schatting ook
dan nog enigermate in overeenstemming is met
het nagestreefde bedrag, zijnde het niet ge
subsidieerde gedeelte. De grootte van de af
trekposten als basis voor het nut wordt nl.
behalve door de huidige toestand van de per
celen en het plan van voorzieningen mede be
paald door het subsidiepercentage. Dit be
tekent, dat wanneer bij afsluiting van de ruil
verkaveling blijkt dat het totaal van de niet-
gesubsidieerde kosten afwijkt van het totaal
van de te verrekenen aftrekken, die als basis
voor de kostenomslag dienen, er een ver
menigvuldigingsfactor nodig zal zijn om tot