155 een definitieve kostenbijdrage van elke deel nemer te komen. Teneinde te voorkomen dat belanghebbenden bij de tervisielegging geen juist inzicht kunnen krijgen in de kostenverdeling, is het gewenst te voorkomen, dat de vermenigvuldigingsfac tor te veel van 1 afwijkt. De moeilijkheden, waarvan hierboven sprake is zijn gelegen in het feit, dat met twee groot heden wordt gewerkt, die niet op elkaar af gestemd zijn, t.w.: a. het subsidiebeleid ten aanzien van de cul tuurtechnische werken; b. het grond- en pachtprijsbeleid. Deze bezwaren komen des te sterker tot uiting naar mate er sprake is van meer uitgebreide en ingrijpende uitvoering van werken. Onder die omstandigheden verdient het wellicht de voorkeur de verwachtingswaarde van de per celen te schatten onder normaal goede cul tuurtechnische omstandigheden, maar de vast stelling van de aftrekken te verschuiven naar de 2e schatting, c.q. de gebreken, die op het moment van de le schatting aan de percelen kleven, als verrekenposten op te nemen. Nabeschouwing Wanneer ik tot slot nog even een korte samenvatting mag geven, dan kan ik beginnen met u in herinnering te brengen dat de schat ting bij de ruilverkaveling tot taak heeft waar den en waardeveranderingen vast te stellen; a. voor de toedeling van de nieuwe kavels; b. voor de noodzakelijke verrekeningen; c. voor de kostenomslag. Daarbij is gesteld, dat ten aanzien van het te volgen systeem van schatting het i.v.m. de rui mere doelstelling van de ruilverkaveling niet de waarde vóór maar na de ruilverkaveling de meest verantwoorde basis voor de toedeling vormt (de z.g. verwachtingswaarde). Aandacht werd hierbij besteed aan de vraag, welke factoren dan mede bepalend behoorden te zijn voor deze verwachtingswaarde. Aange zien de ruilverkavelingsverwachtingswaarde en daarmee de ruilbasis is gebaseerd op de planning tot uitvoering van bepaalde werken, zullen deze werken uiteraard uitgevoerd moe ten worden. In geval van onzekerheid is toen gesteld, dat al naar gelang van de omstandigheden de ver schuiving van de vaststelling van de aftrek ken van de le naar de 2e schatting gewenst is en hiervoor verrekenposten" op te nemen. De conclusie was nl„ dat stringente toepas sing van het schattingssysteem met aftrekken tot onbillijkheden leidt bij de toedeling als de werken onverhoopt niet worden uitgevoerd. Met betrekking tot het niveau van de schat ting werd gewezen op de moeilijkheden tussen het maximum aan aftrekken enerzijds en de maximum waarde van de gronden anderzijds. Mede ook daarom werd toen gedacht in de richting om de waarde van de gronden vast te stellen op de verwachtingswaarde, maar de gebreken als „verrekenposten" op te nemen en bij de 2e schatting te waarderen. De slotconclusie mag zijn, dat van een volle dig schattingssysteem „nieuwe stijl" naar ana logie van de schattingen in het herverkave- lingsgebied van Zeeland, in de ruilverkave- lingsgebieden niet in alle gevallen sprake zal kunnen zijn. Gezien het complexe karakter van de gehele schattingsmaterie en de speci fieke bijzonderheden die vrijwel elke ruilver kaveling met betrekking tot de schatting op levert, is het nauwelijks mogelijk om algemeen geldende en scherpgestelde richtlijnen te geven of te formuleren. GERAADPLEEGDE LITERATUUR 1. Ruilverkavelingswet 1954 met commentaar van P. A. N. Houwing (editie N.V. Kluwer te Deven ter). 2. A. Govers: Ruilverkavelingswet 1954. 3. L. H. Bouwman: Ruilverkaveling (praktijkuitga- ve). 4. H. C. P. Korte: Ruilverkaveling (editie Schuur- man-]ordens) 5. Gorter: Schatting en kostenomslag bij ruil verkaveling (tijdschrift K en L 74/1958/5). 6. A. Govers: Schatting van gronden in een ruilver kaveling (Landb. tijdschrift 71/1959/6). 7. Pachtwet met commentaar van P. A. N. Houwing (editie Kluwer) 8. Centrale Cultuur Commissie: Leidraad betreffende de schatting volgens de Ruilverkavelingswet 1954. 9. Meerjarenplan Ruilverkaveling. 10. Cultuurtechnisch tijdschrift jrg. 1960 nr. 3.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1966 | | pagina 11