148 „indien andere dan agrarische factoren de werkelijke waarde van het land mede be palen, deze door de schatters afzonderlijk zullen worden geschat." Met het vraagstuk van de schatting hangt ook samen de samenvoeging van de percelen. Bevordering van de arbeidsproduktiviteit door rationalisatie van de bestaande produktie is een doelstelling van de ruilverkaveling, waar van de verwezenlijking in niet geringe mate mede afhankelijk is van de vraag, in hoeverre de samenvoeging van de percelen kan worden nagestreefd. Te zelfdertijd echter verkrijgt met deze vraag de schatting van de landbouwgronden een bijzondere betekenis. Dit verband wordt dui delijk, wanneer men bedenkt, dat het bij de ruilverkaveling om een ruilproces gaat, ten gevolge waarvan en zeker bij een streven naar een optimale kavelconcentratie een verschuiving van iemands bezit aan grond naar gronden met een andere waardeclassifi- catie, niet kan worden voorkomen. Met an dere woorden: de schatting dient des te nauw keuriger te zijn, naarmate de samenvoeging van de ingebrachte percelen intensiever wordt nagestreefd. Een nog ander aspect van de schatting is de samenhang met het kostenvraagstuk. Bij een analyse van de ontwikkeling van de schattingssystemen, waaronder sinds de le Ruilverkavelingswet 1924 is geschat, valt het op, dat naast de fundamentele binding van de schattingsresultaten aan het begrip toedeling de bijdrage in de ruilverkavelingskosten behalve dan in de periode tussen 1941 en 1954 altijd gekoppeld is geworden aan de uitkomsten van de schatting. Het is met name deze van oudsher gelegde relatie tussen schatting en kostenverdeling, waartussen bij de Ruilverkavelingswet 1954 weer een veel nauwer verband wordt gelegd. Wellicht is deze gelegde relatie tussen schat ting en kostenomslag oorzaak van het feit, dat de financiële problemen zich wel het meest hebben afgespeeld en nog afspelen in de sec tor van de geldelijke verrekeningen voor elk individueel geval afzonderlijk en niet zozeer rondom de indeling van de gronden in de ver schillende waardeklassen op zich. Doel van de schatting De mate, waarin de verwezenlijking van een zo groot mogelijke kavelconcentratie door middel van ruilverkaveling kan worden gerea liseerd, is in hoge mate mede afhankelijk van de vraag, welke mogelijkheden er geboden worden om het bezit en gebruik van de grond door uitruil te wijzigen. Om op verantwoorde wijze tot deze uitruil van gronden te kunnen komen, is het nood zakelijk dat wij de waarde leren kennen van de verschillende grondsoorten die in het te verkavelen gebied voorkomen. De ruiling van de gronden richt zich bijgevolg niet naar de oppervlakte van het ingebrachte bezit, maar principieel naar de waarde ervan. Dit betekent, dat in principe elke betrokkene in de eerste plaats kan verlangen, dat hem behoudens de geconcretiseerde uitzonderin gen van de art. 10 lid 2 en 13 van de wet ten behoeve van openbare lichamen de door hem ingebrachte waarde aan grond, wederom in grond zal worden toebedeeld. In eerste aanleg beoogt de schatting dan ook de verschillende aanwezige grondsoorten waaruit de percelen zijn opgebouwd, zorgvul dig en nauwgezet in te delen in de verschil lende waardeklassen van het proces-verbaal van le schatting en van elke klasse de waarde per ha, uitgedrukt in guldens vast te stellen. Omdat bij de toedeling van andere grond, deze ingevolge art, 14 van de wet van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming dient te zijn, wordt daardoor indirect óók gegaran deerd, dat iedere deelnemer agrarisch gezien wederom in dezelfde positie terugkeert als die hij had vóór de ruilverkaveling (principe agrarische gelijkgerechtigheid) De waardeclassificatie van de gronden in de ruilverkaveling kan men dan ook beschouwen als het fundament, waarop het gebouw wordt opgetrokken. Is de basis hecht en stevig, dan is een goede opbouw al voor een belangrijk deel verzekerd. Een onjuiste waardeclassifi catie daarentegen bergt het gevaar in zich, dat een nog zo goede en fraaie uitwerking van de schattingsresultaten aanleiding kan geven tot onrechtvaardigheden en moeilijkheden bij de toedeling van de nieuw gevormde kavels. Immers, te hoog geschatte gronden geven de oude eigenaar een niet te rechtvaardigen hoge aanspraak op vervangende grond, terwijl de waardeaanspraken van de nieuwe eigenaar in onvoldoende mate worden vervuld. Te lage schattingen ontwikkelen zich daarentegen juist in een omgekeerde richting. Ofschoon in een sterk versnipperd gebied deze oneffenheden elkaar min of meer kun nen opheffen, kunnen zij evenzeer dubbele onrechtvaardigheden tengevolge hebben, bijv.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1966 | | pagina 4