149
in het geval, dat een eigenaar zijn te laag ge
waardeerde gronden tegen te hoog geclassi
ficeerde gronden ziet uitgeruild. Daar komt
bij, dat in het algemeen de classificatiefouten
de eigenaar eerst dan duidelijk bewust wor
den, wanneer hem bij de ter visie legging
zijn nieuwe kavels inclusief oppervlakten en
waarden ter inzage worden gegeven. In dit
stadium van de verkaveling echter staan de
resultaten van de schatting reeds vast en een
eventuele correctie ervan kan nog slechts
plaats vinden door middel van een schade
loosstelling in geld. Een oplossing, die voor
deze eigenaar het oppervlakteverlies in grond
niet meer kan goedmaken.
De conclusie die wij uit het voorafgaande
mogen trekken is, dat de waardering van
gronden ten behoeve van ruilverkavelings
doeleinden aan betrokkenen de garantie moet
bieden, dat bij behartiging van de in de art. 10
en 14 neergelegde grondprincipes voor de
toedeling (resp. waarde om waarde en gelijke
hoedanigheid en gebruiksbestemmingzij ook
werkelijk gelijke en naar produktiviteit gelijk
waardige gronden opnieuw krijgen toebe
deeld. Naast het werk van de toedeling door
de landmeter is dan een juiste en rechtvaar
dige kaveltoedeling en kavelconcentratie al
voor een belangrijk deel verzekerd.
In de inleiding werd er reeds op gewezen, dat
naast de fundamentele binding van de schat
tingsuitkomsten aan het begrip toedeling, de
resultaten van de schatting tevens zijn betrok
ken bij het bepalen van de kostenomslag.
Alhoewel in het verleden deze binding van
waarde grond en kostenbijdrage al eerder is
gesignaleerd, mag onder de bepalingen van
de Ruilverkavelingswet 1954 en mede gelet op
de toelichting in de Memorie van Antwoord
worden geconstateerd, dat juist met be
trekking tot het vraagstuk van de kostenom
slag tussen het schattingssysteem nieuwe
stijl (Rvk. wet 1954) en het schattingssys
teem oude stijl (vorige wetten) er wel een
zeer principieel verschil bestaat. De Ruilver
kavelingswet 1954 bevat nl. naast het art. 57
(le schatting) onder meer het artikel 98,
waarin de zgn. 2e schatting wordt geïntrodu
ceerd. Bij deze 2e schatting gaat het er in het
bijzonder om de waarde-veranderingen van de
kavels vast te stellen. Op basis van de uit
komsten van deze schatting worden naderhand
bij de lijst van geldelijke regelingen de
algemene ruilverkavelingskosten i.e. de bij
drage in de niet door het Rijk gesubsidieerde
kosten naar de mate van het genoten voordeel
voor elke eigenaar vastgesteld (art. 98 lid 1
sub ben 117 Rvk. wet 1954Bij de oude wet
was slechts een 2e schatting voorgeschreven
voor incidentele waardeveranderingen tenge
volge van ontginningen en dergelijke. De kos
tenomslag geschiedde toen in principe naar de
waarde van de ingebrachte gronden (na wijzi
ging in 1941 naar de oppervlakte). Voordat
de kosten werden omgeslagen over de nieuwe
kavels werd door de schatters nagegaan in
hoeverre elke kavel had geprofiteerd van de
door de ruilverkaveling aangebrachte verbete
ringen. Een nadeel van het systeem was ech
ter, dat de nieuwe eigenaar die goede gron
den had ingebracht, een te groot aandeel in de
kosten moest betalen wanneer hem sterk ver
beterde kavels werden toegedeeld, terwijl een
eigenaar die in een omgekeerde situatie ver
keerde, extra voordeel had. Een goede kavel
indeling kwam mede daardoor dan ook vaak
in het gedrang.
Er ontwikkelde zich dan ook een theorie, die
het volgende beoogde:
a. de gronden toe te delen volgens een waar
de, de zgn. verwachtingswaarde, die zij
bereiken na het tot stand komen van de
ruilverkavelingswerken.
b. een billijke kostenverdeling te verkrijgen
door de variabele produktiefactoren als
profielverbetering, egaliseren, sloten dem
pen e.d. afzonderlijk te schatten en voor
zover zij niet in de best mogelijke conditie
verkeren, in afzonderlijke bedragen, de
zgn. aftrekken, in mindering te brengen
op deze verwachtingswaarde.
c. verrekeningsposten vast te stellen voor die
factoren, die geen directe invloed hebben
op de verwachtingswaarde als b.v. de aan
wezigheid van een zeer goede grasmat,
van drainage, het voorkomen van licht
masten. enz.
d. per kavel een 2e schatting in te voe
ren, om na te gaan of de tekortkomingen
sub a, zoals deze tijdens de eerste schat
ting in de vorm van aftrekken zijn vastge
steld, tot 0 kunnen worden gereduceerd,
m.a.w. te bepalen in welke mate de ver
wachtingswaarde is bereikt.
De koppeling van de kostenomslag aan de
schatting vindt zijn neerslag in art. 117 van de
wet als een logisch gevolg van de bepaling,
dat het nut van een verkaveling wordt geba
seerd op de bereikte waardevermeerdering
van de gronden.