akte overdragen aan vreemden (de zg. ,,akte voor zilver" als imitatie van de Chaldeeën). Voor bijzonderheden leze men o.a. ,,La Pro- priété" van Révillout. Hoewel genoemde Bo- charis gauw weer uit de mode raakte men vond hem te vrijgevig verdwenen zijn denkbeelden toch niet geheel, toen het Am- monitische recht opnieuw was ingevoerd. Rui ling en overdracht in de familie bleef. De „akte voor zilver" werd vervangen door een sponsio (Fr. „serment fait adieu"), die door de priesters in de tempel werd ingeschreven. Wij komen nu in het Saïtische rijk, dat duur de van 630331 v. Chr. De Perzische over heersing eindigde met de XXIXe dynastie. De eigendom is geleidelijk aan wel een indi viduele eigendom geworden, maar lijkt nog niet op het recht, zoals wij dat kennen. Vele oorlogen remden telkens weer de ontwikke ling. Hoewel, zelfs na de verovering door de legers van Alexander (wij zijn in het tijdperk 33130 v. Chr.) genoot Egypte nog de al gehele bewondering. Men nam elders veel van de Egyptische instellingen en wetten over. Wel trof het ons, dat in een papyrus van 120111 v. Chr., gepubliceerd door Grenfell en Hunt, waar over verdeling van grond wordt gesproken, bij die distributie van parti culiere eigendom totaal geen sprake is (vgl. ook H. G. Lyons, The cadastral survey of Egypt, 1908). Na Alexander kwamen de Ptolemeeën, die het bestaande systeem handhaafden (ook de Romeinen deden dat aanvankelijk nog). Pto- lemaeus I was in theorie weer de baas van alle gronden, maar het jus utendi en het jus fruendi dat eveneens slechts in theorie aan de geestelijkheid behoorde werd door deze al lang beschouwd als volle eigendom. De in scriptie van Alexandrië, geschreven in hiëro glyfen op een blok graniet, is leerzaam om dat daaruit blijkt hoe de Ptolemeeën voort durend grond en mensen schonken aan de tempels, terwijl deze daarenboven het mono polie van de wijncultuur bezaten. De Lagiden vergrootten hun grondgebied o.m. door het droogleggen van het meer Moe- ris. De rijkdommen aan grond en goederen onder deze dynastie was fabelachtig, vooral die van Ptolemaeus Philadelphia en Cleopa tra. Eerstgenoemde nam zelfs een groot deel van de tempelgoederen en tempelrechten tot zich. Van de particuliere houders van grond is uit deze periode weinig bekend. Ook de opvolgers na Epiphanes dan trachtten de macht van de geestelijkheid te verzwakken, waarbij bedacht moet worden dat deze groep niet alleen geestelijken van professie (dus priesters) omvatte, maar ook de elite van wetskenners, landmeters, artsen en officieren. Aanvallen op de tempels be tekenden dus tegelijk de doodsteek naar het hart van Egypte. Toch was Egypte tijdens de Lagiden welvarend, gemeten naar de maatstaf van die tijd. Ook de Romeinen begrepen dat, toen in 30 v. Chr. het land door Augustus werd veroverd en tot Romeinse provincie ver klaard. Zij bleven er tot 642, het jaar van de Arabische invasie. Voor een bliksemoverzicht over de eigen domstoestand verdelen wij de Romeinse pe riode in twee delen, het eerste van 30 v. Chr. tot 361 n. Chr. (scheiding keizerrijk) en het tweede van 361 641 In de eerste periode wijkt de toestand niet sterk af van de Lagidentijd (met keizerlijke domeingoederen, geestelijke goederen en de particuliere houders). De boeren van het do mein moesten 2/3 bebouwen met koren, want Egypte diende als graanschuur van Rome. De belasting werd in natura betaald, waarbij de artabe gold als inhoudseenheid. In het jaar 60 v. Chr. begrootte Diodorius van Sicilië de geestelijke goederen op 1/3 van alle cul tuurgrond, maar de eigendomsrechten waren pseudorechten. Deze periode zag verschei dene geestelijken ongeveer gelijkgeschakeld met de pachter. En als zij hun bezit nog terug kregen dan was het bezwaard met lasten en hoge belastingen. Privébezit kennen wij alleen door akten van inschrijving en door de belas- tingregisters. De totale omvang is door het ontbreken van voldoende materiaal niet na te gaan. In het algemeen wordt aan de Staat een tributum (stipendium) betaald voor het gebruik. Omdat de Staat echter alleen het do minium bezit kunnen particulieren als voor heen hun goederen overdragen aan erfgena men, zowel bij hun leven als na hun dood. Hoewel dan Egypte bloeide, was de sociale toestand slecht (vgl. V. Ferraro, Grandeur et décadence de Rome). Ook na de verdeling van het keizerrijk (dus na 361leed men weer onder het juk van ver scheidene oorlogen. De belasting drukte op alles en allen. De grondbelasting op zich was aanvankelijk niet zwaar, maar allerlei andere lasten maakten, vooral in de provincie, de toe stand onmogelijk. Daardoor vluchtten de kleine eigenaren in het systeem van de be- 178

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1966 | | pagina 10