-~~yc
c
3. b.
B
E u
A
P
0,0000 qr
D
110,0000 gr
B
180,0000 gr
B
A
0,0000 gr
C
190,0120 gr
B
Po
0,0000 gr
D
Pt
35,0040 gr
Q
P s
190,0000 gr
D
C
Po
0,0000 gr
A
105,0000 gr
■8 o
8
210
Gegeven:
Waargenomen zijn de zijden a en b en de
hoogtelijnen ha en hb.
De oppervlakte O is aangegeven.
Gevraagd:
Schrijf de voorwaarde(n) op.
Gegeven:
Er zijn acht hoeken gemeten, zoals met boog-
jes in de figuur is aangegeven.
Gevraagd:
1Het totaal aantal voorwaarden.
2. Het aantal van ieder der soorten.
3. Schrijf de voorwaarden op.
4.
D
Waarnemingen:
Gemeten:
In:
Naar:
Richtingen:
Pi
P2
P3
P4
P5
in:
Naar:
Richtingen:
PlO
De waarnemingen hebben gelijke standaard
afwijkingen en zijn niet correlerend.
Bovendien is nog gegeven (foutloos):
PA 150,0000 gr
CQ 110,0184 gr
Gevraagd:
a. De vereffende waarnemingen
b. De standaardafwijking van hoek DAB
na vereffening
c. Hoe groot zou de onder ,,b" gevraagde
standaardafwijking zijn als gegeven was
dat de richtingen met een standaardafwij
king van 40 dmgr gemeten waren?
Landmeetkunde I II
Tijd: 150 minuten.
1.
30.00
20.00 A
\f/
1/
OOOl c
en
O O
Bepaal de grootte van het perceel ABCD.
2. De absolute waarde van de noniuseenheid
van een schijfpoolplanimeter is 5 mm2 bij
een armlengte 250. Hij wordt gebruikt met
een arminstellinq 80 op een kaart, schaal
1 2500.
De aflezingen in de gewone- en in de dia
metrale stand zijn:
eindstanden: 2436 en 7589
beginstanden: 0355 en 5510
Voor de zijden van de ruit, waarin het te
bepalen perceel is gelegen, past men 99,5
en 99,3 resp. 98,2 en 98,0 mm af.
Stel de grootte van het perceel vast.
A