op if <J vers 215 0 Opgave 30 Een van onze trouwe lezers, de heer H. v. d. Bunt, werkzaam bij de landmeetkundige dienst van het kadaster te Utrecht, zond mij een bespreking van de opgave groottebere kening van het onderzoek voor landmeetkun dig ambtenaar A van het kadaster 1965, on kundig van het feit dat ik dezelfde opgave ook voor deze rubriek had uitgekozen. Bij de nu volgende bespreking zal ik collega v. d. Bunt dan ook grotendeels volgen omdat de door hem aangegeven methode mij doelmatig voorkomt; zelf had ik het vraagstuk ook op ongeveer dezelfde wijze uitgewerkt. Wel zal ik naar aanleiding van de toegepaste metho den in de inzendingen hier en daar een toe voeging of aanwijzing geven. Evenals bij de bespreking van een opgave van het onderzoek voor LAA 1964 willen we beginnen met er op te wijzen dat het aanbeve ling verdient alvorens aan de rekenkundige uitwerking te beginnen van een dergelijke op gave, eerst een kaartering op schaal, bv. 1 2000, te vervaardigen. Aan de hand hier van kunnen berekende maten worden gecon troleerd op grove fouten. Bij deze kaartering constateren we al dat er overtallige gegevens zijn, niet overtollige, maar overtallige, want zij doen nuttige dienst bij de controle van me ting, kaartering en berekening. Alvorens aan de berekening zelf te beginnen, zullen we ons ook moeten afvragen welke methode van berekenen we willen toepassen, teneinde een goed gecontroleerde en verant woorde groottebepaling te verkrijgen. We kunnen de grootte van de percelen vinden door deze in onderdelen te splitsen (driehoe ken en trapezia) en daarna te totaliseren, maar ook kunnen we het complex meer in het oog houden en de hoekpunten van de perce len in coördinaten berekenen, om de grootte berekening daarna met behulp van Elling uit te voeren. Deze methode lijkt wat omslachtig, maar is dat meestal niet. De berekening van de diverse coördinaten neemt tijd, maar de eigenlijke grootteberekening tenslotte gaat snel. Ook is de controle op de berekening in de meeste gevallen eenvoudiger uit te voeren. Voor de berekening kiezen we de coördina- tenmethode (dit hebben bijna alle inzenders eveneens gedaan). Als positieve x-as nemen we OE met O als oorsprong. Het punt G is hiermee reeds in coördinaten bekend, terwijl die van F onmiddellijk volgen uit de con gruentie van de driehoeken CID en FIH. De coördinaten van punt N volgen uit een een voudige iteratieberekening, waarbij we de eerste benadering voor Y,v aan de kaartering kunnen ontlenen, maar ook kunnen we uit gaan van de gemeten lengte voor de zijde ON. Na slechts enkele stappen vinden we voor de coördinaten van N -(- 13,139, -j- 149,464. De coördinaten van L en K be rekenen we als meetpunten tussen N en G, waarbij we bij het lijninstellen voor de con trole op de berekening meteen gelegenheid hebben te onderzoeken of de punten N, G en F op één rechte liggen. Dit blijkt nagenoeg het geval te zijn; bij aanhouden van de lengte 24,06 m voor de loodlijn vinden we voor Yp 139,407, een afwijking van 7 mm met de reeds vastgestelde YF, dus van ondergeschikt be lang. Uit coördinaatverschillen berekenen we LB 143,666 m) en met behulp van even-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1966 | | pagina 23