DE GEMEENTELIJKE LANDMEETKUNDIGE DIENST kritiek en commentaar 199 Prof. ir. G. F. Witt en ir. J. Nicolai Onlangs verscheen in dit tijdschrift ons ar tikel over de gemeentelijke landmeetkundige dienst, dat enige opmerkingen bevatte over de organisatie, de werkmethode en de aard der werkzaamheden van een aantal land meetkundige diensten in ons land. Naar aanleiding van de ontvangen reacties en een bespreking hiervan op een rayonbij eenkomst van het N.G.L. te Zwolle komt het ons gewenst voor op een aantal punten waar over werd gesproken, in dit nummer kort in te gaan. Dat voor het onderwerp, de gemeentelijke landmeetkundige dienst, van diverse zijden grote belangstelling bleek te bestaan, ver heugt ons. Dat sommigen meenden overwe gend negatief te moeten reageren, wekt de indruk, dat zij de bedoeling niet het geven van vegen uit de pan, maar het pogen een bijdrage te leveren tot een uit landmeetkundig oogpunt gezien optimale opbouw van de ge meentelijke landmeetkundige diensten niet goed interpreteerden. Juist nu, nu bij verschillende gemeenten de landmeetkundige dienst bezig is zijn eigen plaats te verwerven in het geheel van ge meentediensten, is bezinning op de taak die deze dienst toekomt, onmisbaar. Dat diensten het door ons geschetste beeld veelal nog niet kunnen uitvoeren, is zeker niet te wijten aan deze diensten zelf: het zou kunnen zijn dat, door de daarvoor verantwoordelijke perso nen, aan de gemeentelijke landmeetkundige dienst niet altijd de ruimte wordt gegeven die hij voor optimale uitvoering van zijn taak no dig heeft. De beoordeling van deze gedachte ligt echter niet aan ons. Onze aanbeveling van de schaal 1 1000 voor de basiskaart van bebouwde gebieden riep enkele vragen op: - wat te doen, als het moeilijk uitvoerbaar is de te geven informatie, door haar hoeveel heid of door details, op schaal 1 1000 te kaarteren? - wat te doen, indien door derden meestal de schaal 1 500 wordt gevraagd? In het eerste geval zal men moeten kiezen tussen de schalen 1 1000 en 1 500, waarbij de wensen ten aanzien van de te kaarteren details en de kaarteermogelijkheden de door slag moeten geven. Kiest men de schaal 1 500, dan dient men echter bij het gebruik van kaarten op deze schaal steeds te beden ken, dat de kaartering op schaal 1 500 land meetkundig gezien de door ons genoemde na delen heeft ten opzichte van de kaartering op schaal 1 1000. Het verdient geen aanbeveling de dichtbe bouwde kern in enkele gebieden in te delen, om deze gedeeltelijk op schaal 1 1000 en op schaal 1 500 te kaarteren: deze opzet doet enigszins halfslachtig aan en kan daardoor in de overgangsgebieden gemakkelijk tot moei lijk oplosbare situaties leiden. Indien buiten de dichtbebouwde kernen gebieden met open bebouwing voorkomen is de schaal 1 1000 aan te bevelen. In het tweede geval, wanneer de schaal 1 500 meestal wordt gevraagd, is belangrijk, uit welke motieven deze schaal wordt ge vraagd. Wij hebben de indruk dat een be paalde schaal vaak wordt gevraagd ..omdat het altijd zo geweest is". Ook hier dient men echter kritisch te denken. Zou hierin ook niet een voorlichtende taak van de landmeetkun dige dienst liggen?

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1966 | | pagina 7