De H.R. enz., 234 Art. 197 I.K. In artikel 197 van de Algemene Instructie regelende de Dienst van het Kadaster wordt aangegeven hoe gehandeld moet worden, wanneer partijen geen eensluidende verkla ring kunnen geven over de ligging van nieuwe kadastrale grenzen. Via de Staat 73 worden deze eigendommen dan in consorten geboekt. De Hoge Raad heeft deze handelwijze ge toetst aan de normen van de wet en het recht en acht deze hiermede strijdig. Deze uitspraak is opgenomen in de B.N.B., Beslissingen in Belastingzaken Nederlandse Belastingrechtspraak, een uitgave van A. E. Kluwer, Deventer L. J. Veen, Amsterdam, en wel in de 14e jaargang nr. 14 van 6 juli 1966 onder nr. 165. Wij nemen deze publikatie hieronder geheel voor u over. Het is niet de bedoeling om als „Hoogste Raad" deze uitspraak van commentaar te voorzien, maar om u een inzicht te geven in de achtergronden die vermoedelijk wel zullen leiden tot een wijziging van art. 197 I.K. HOGE RAAD, 11 mei 1966 (Rolno. 15562) Mrs. van Rijn van Alkemade, Van der Loos, Dubbink, Korthals Altes, Hollander). (Artt. 46 en 47 G.B.; art. 197 Instructie Kadaster) Stuk bouwterrein, deel uitmakend van groter terrein wordt in twee afzonderlijke delen ver kocht en in eigendom overgedragen. De om standigheid dat bij kadastrale opmeting de eigenaren over de grens van mening verschil len behoort er niet toe te leiden, dat het stuk grond als één eigendom ten name van een der eigenaren, met vermelding van de ander als consort, wordt gesteld; art. 197 Instructie Kadaster, dat dit voorschrijft, bevat geen gel dende rechtsregel. Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 november 1965, be treffende zijn bezwaarschrift tegen de ken nisgeving van de uitkomsten van de meting als bedoeld in art. 9 G.B., hem op 23 oktober 1964 gezonden door het hoofd van het bureau van de landmeetkundige dienst te Eindhoven; Gezien O. dat het hoofd van het bureau van de land meetkundige dienst te Eindhoven op 23 okto ber 1964 ingevolge art. 15 G.B., aan belangh. heeft kennis gegeven, dat ten gevolge van opmeting van belanghs. eigendom bij het ka daster een perceel gevormd is en op naam van belangh. is gesteld met de volgende om schrijving: kadastrale gemeente Z, artikel van de kadastrale legger 3475, sectie A nummer 3083, groot 6 are achttien centiare, mede eigenaar voor 3.23 are Y; O. dat belangh. op grond van het bepaalde in art. 16 van de genoemde wet een bezwaar schrift tot de genoemde ambtenaar heeft ge richt, welk bezwaar door de ambtenaar onge grond is verklaard; O. dat belangh. zich vervolgens tot het Ge rechtshof heeft gewend, dat in de thans be streden uitspraak het volgende omtrent de feiten en de standpunten van partijen heeft vastgesteld: „Als onbetwist staat tussen partijen het vol gende vast: bij notariële akte van 20 juli 1962 verkocht de gemeente Z aan de N.V. C een bouwterrein te Z, dat deels werd omschreven als op de aangehechte tekening aangeduid met de bouwnummers 19 en 20 en uitmakende een ter plaatse aangeduid gedeelte van het kadastrale perceel Z A 2331; bij dezelfde akte droeg de N.V. vervolgens aan belangh. over het recht op levering van een ter plaatse aan geduid gedeelte, groot ongeveer 2.99 are van dat perceel en aan B het recht op levering van een ter plaatse aangeduid gedeelte groot on geveer 3.23 are van dat perceel; tenslotte droeg bij meergenoemde akte de gemeente Z ter uitvoering van bovenstaande overeen komsten in eigendom over aan belangh. een bouwterrein gelegen te Z aan de p-straat op de aan de akte gehechte situatietekening aan geduid met bouwnummer 19, uitmakende een ter plaatse aangeduid gedeelte groot onge veer 2.99 are van het genoemde kadastrale perceel en aan B een bouwterrein, gelegen aan de p-straat, hoek q-straat, op voormelde

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1966 | | pagina 10