iep
y s x s
K
<V
ffqjf3
- itafó-
pi q16
252
De grafische reductie maakt men zich gemak
kelijker, als men niet N-t verplaatst volgens
richting en afstand ZP'maar omgekeerd P'
naar Z verplaatst Z vervalt dan, zie fig. 16).
Een punt N waarin ook een buitenrichting is
gemeten, maakt deze verplaatsing mee, ook
als de afstand naar P' verkort is; voor de bin-
nenrichting wordt dan een verplaatsing toe-
k J
gepast over een afstandX P'Z, zie
/c
N3 in fig, 16. De bepaling van Nt blijft on
veranderd. P'NP'N, V
Bij het gebruik van nomogram Kad. nr. 51
behoeft men zich niet aan de gegeven com
binaties s X s te houden. Men kan ook
nieuwe „draaipunten" aanbrengen met de
formule R l/ welke afstand men
uitzet vanuit het dwarsstreepje door de klein
ste cirkel van het nomogram (zie fig. 7).
^>/V
k 3
2. Bij het gebruik van nomogram Kad. nr. 89
is er wat voor te zeggen het opschrift en de
sleutelfiguur weg te raderen en hier ook rui
ten te trekken, omdat het uitprikken van de
vectoren nog op een andere wijze mogelijk is
dan in diet. H. op blz. 36 beschreven is. Men
zie fig. 17. Hier is V3 het einde van de laatst
uitgeprikte vector, en de 4e vector heeft een
afgelezen lengte van 3,7 ruit in positieve rich
ting. Nu verschuift men zonder draaiing het
nomogram zo, dat één van de ruitlijnen (//aan
de as) op 0,7 van een ruit in positieve rich
ting van V3 verwijderd is. Dan kan men, de
ruiten tellend, V4 uitprikken. Op deze wijze
vervalt het telkens omkeren van het nomo
gram, en het verschuiven wordt eenvoudiger.
Het tellen van de ruitlijnen wordt gemakke
lijker, als men, van de as uit, telkens de 5e
lijn accentueert, b.v. met een penseelstreepje
dunne gekleurde inkt of kleurpotlood (aan
de achterzijde).
Men hoeft zich niet te binden aan de ver
houdingen o/~ 5 en o/~ 2,5. Het is een
voudig er een tweede nomogram bij te