De Staatscommissie inzake het Kadaster 282 Verslag over het rapport van de Staatscommissie inzake het Kadas- ter, opgemaakt door de Vereniging van Hypotheekbewaarders, Graaf Jan Kade 8 te Alkmaar. Bij K.B. van 12 augustus 1957 nr. 35 werd een Staatscommissie ingesteld met de op dracht van advies te dienen inzake de maat schappelijke functie, die het kadaster dient te vervullen. Deze commissie (hierna kortheids halve aangeduid als SC) bracht in 1965 rap port uit onder overlegging van een ontwerp van een Kadasterwet en een ontwerp K.B. betreffende taak. samenstelling en werkwijze van een Kadasterraad. Het is volstrekt niet onze bedoeling een uitputtende kritische be schouwing over het een en ander te verstrek ken. Wij achten dat niet op zijn plaats, omdat wij de stof principieel geheel anders benade ren dan de SC deed. Zo achten wij het op zijn minst twijfelachtig of het aangaat om uit te gaan van een dienst van Kadaster en Hy potheken". Ongetwijfeld staat het houden van kadastrale kaarten en registers ten nauwste met het bur gerlijk recht in verband (p. 14 rapport). Daar mede is evenwel nog niet gezegd, dat die fei telijke situatie in de rechtsorde steun vindt. Voor een uitwerking van dit punt en van een aantal daarmede verband houdende aange legenheden verwijzen wij naar D. P. A. Nak- ken in W.P.N.R. 4892 e.v. De wijze, waarop de SC de materie tegemoet treedt komt ons inziens ook in ander opzicht met de rechtsorde in conflict. De SC laat weten, dat zij overeenkomstig de uitspraak van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op Prof. Meijers' vraagpunt 1 met het oog op het nieuwe B.W. handhaving van het zgn. negatieve stelsel wenst. Daarmee is o.i. niet te rijmen het voorstel om de regelingen no pens de openbare registers en de bewaarders (art. 1265 e.v. B.W.) uit de codificatie te lichten en naar een Kadasterwet over te brengen. Volgens de gedachtengang der SC vormen de openbare registers een hulpmiddel voor de bijhouding van ,,het Kadaster". Naar de huidige orde is het juist omgekeerd en vor men de kadastrale gegevens hulpmiddelen. De SC maakt van „het Kadaster" een doel in plaats van een middel! De SC roept naast het privaatrechtelijke een administratiefrechtelijk eigenaarschap in het leven (vgl. art. 2b ontwerp-Kadasterwet). Reeds thans blijken de burgers bij herhaling geneigd om (fiscale) kadastrale tenaamstel lingen (van percelen) in een daartoe bestemd fiscaal register (de kadastrale legger) als aan duidingen van het (privaatrechtelijk) eige naarschap op onroerende goederen te be schouwen. Naar het zich laat aanzien zal de miskenning van het onderscheid tussen de privaatrechtelijke sfeer en hetgeen daar buiten om gaat bij aanvaarding der voorstellen van de SC nog veld winnen. Men lette ook op de procedure (eventueel in drie instanties) vol gens art. 15 van het ontwerp-Kadasterwet, die tot een administratiefrechtelijke uitspraak leidt. Deze beslissing prejudicieert niet aan de rechtstoestand zelf van de onroerende zaak! (rapport p. 64). Wij kunnen niet inzien, dat een zodanige opzet de rechtszekerheid be vordert. Evenmin kunnen wij de SC volgen als zij meent, dat de invoering van een ad ministratiefrechtelijk eigenaarschap met de strekking van het zgn. negatieve stelsel in overeenstemming is. Bij dat stelsel is de over heidsbemoeiing tot het uiterste beperkt. De SC gaat juist de tegenovergestelde richting uit. Vgl. C. G. van Huls in het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde 1965, p. 241. Aan de voorgestelde vernieuwing van kadas trale kaarten en registers (hoofdstuk IV van het ontwerp-Kadasterwet) bestaat o.i. in de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1966 | | pagina 14