Frisius zelf was niet bemiddeld. Zowel Gro ningse vrienden als zijn weldoener Dantiscus hielpen hem. Door bemiddeling van laatstge noemde zou hij een maandtoelage van enkele florijnen genoten hebben. Misschien is uit deze feiten de haast te verklaren, die hij maakte met zijn publikaties (eerste uitgave van de Cosmografie van Apian in 1529 en de globes met het interessante begeleidende geschrift in 1530, waarover later meer). Vermeldenswaard is ook, dat hij (die immers ook medicijnen studeerde, al gaf hij aan wis kunde- en sterrenkunde-studie de voorkeur!) de opvattingen van vele tijdgenoten verwierp, volgens welke de bewegingen van maan en sterren invloed zouden hebben op de periodi citeit van koortsen en op het verloop van de crises van verschillende ziekten, zelfs op het leven van de mens in het algemeen. Toch aan vaardde hij wel de astrologie als een weten schap. Op het eind van zijn leven nog ver klaarde hij dat zijn zoon volgens de horoscoop voorbestemd was voor de studie en de praktijk van medicus. Zij, die onze medicus-geograaf om deze opvat tingen minder zouden willen achten moeten wel bedenken, dat nog in 1568 aan de facul teit der schone kunsten aan de universiteit te Leuven de astrologie werd onderwezen! En de hertog van Alva o.a. was daarvan op de hoogte door de rapporten, die hij ook van dat jaar moet hebben ontvangen. Als arts had hij kwaliteiten. Arme patiënten hielp hij gratis, rijken moesten zijn diensten royaal betalen. De geneeskunst had weinig ge heimen voor hem: hij had het vak grondig doorvorst. Zijn collega's achtten hem hoog. Zijn cliëntenschare was groot. Eén van zijn collega's, Jeremius Thriverus, was zijn boe zemvriend. Hoewel contrasterende figuren, waren zij onafscheidelijk. Gemma was mager, spichtig; hij had een bleek gezicht; Jeremius was een dikkerd op stevige benen. Hij had rode wangen. Geroepen aan het ziekbed van zijn vriend, die door de pest werd bezocht, verklaarde Gemma hem dat, indien hij op zijn reis naar de eeuwigheid goed gezelschap nodig had, hij hem zonder aarzelen in het graf zou volgen. Volgens Suffridus Petri werden zij de één na de ander in 1558 besmet en weigerden de geneesmiddelen. Tegenover deze getuigenis staan echter die van Miraeus en Valerius An dre. Het juiste sterfjaar van Thriverus is 1554, dat van Frisius 1555. Gemma Frisius is belast geweest met het leiden van een openbare universitaire cursus in de medicijnen. Waarschijnlijk was hij professor tussen 1537 en 1539, hetgeen niet uitsluit, dat hij eerst in 1541 promoveerde. Er zijn meer zulke voorbeelden. Van zijn ambt als arts zegt hij zelf, dat het hem evenveel zorg geeft als de publieke zaak en dat zijn wetenschap niet is gereserveerd voor de groten der aarde, maar dat in Gods ogen het leven van de armen evenveel waard is als dat van de machtigen. Hij is ontvangen aan het hof van Karei V, maar in hem was niets van de hoveling. Hij spreekt vrijuit, ook over de artsenstand, meent o.m., dat het aantal artsen aan de Leuvense universiteit groter is dan hun reputatie of hun gehoor. Toch voorspelt hij dat er meer zorg zal worden besteed aan de anatomie, en in de geschriften van Vesalius vindt zijn mening de bevestiging. In 1543 gaf hij thuis een serie wiskundelessen (geometrie, astronomie). Nog in 1547 duurde dit voort. Aan de universiteit heeft hij deze vakken nooit onderwezen. Samen met Suffri dus Petri had hij bij hem thuis een uitgebreid gehoor. Onder de studerenden waren vele ede len. Wij noemen Sixtus ab Hemminga Frisius (dezelfde die later aan Cornells, de zoon, een horoscoop gaf, door Gemma Frisius getrok ken), Jan de Roias, schrijver van een studie over het astrolabium „Commentariorum in Astrolabium Libri sex 1550", en niet te vergeten Gerard Mercator (vgl.: Van Raem- donck en F. van Ortroy, L'oeuvre géographi- que de Gérard MercatorBruxelles 1893 en de mededelingen in Mercator's atlas „Sive cosmo- grapbicae meditationes de fabrica mundi Men beweert ook, dat onze Jemme Reiniersz. van Dokkum de leraar was van Jacob Roe- lants van Deventer. Een bevestiging van deze bewering vonden wij niet. Ook buiten de wetenschappelijke wereld was Frisius bekend: groten van het Hof consul teerden hem thuis; hij werd meermalen naar Brussel geroepen en Arius Montanus schreef op 18 mei 1570 aan de hertog van Alva, dat de keizer een bijzondere voorliefde had voor hem en hem dan ook zijn eerbetoon niet ont hield. Hij zou verbonden zijn geweest aan de Orde van het Gulden Vlies (vgl. Dr. Pierium Winsemium, Chronique ofte historische ge- schiedenisse van Vriesland, gedr. tot Franeker bij Ian Lamrinck 1622), maar andere bronnen hieromtrent kennen wij niet. Verschillende schrijvers vermelden nog, dat Karei V hem meermalen ontbood om weten- 25

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1967 | | pagina 5