lielmo Rhetio, in 1540 een mappemonde aan Karei V, in 1545 zijn „Radius Astronomium" aan Peter Fernando de Corduba Figueroa, in 1553 zijn „De Principiis Astronomiae" aan Melchior Schetus. Plet was een vrij algemeen gebruik, om aan zo'n werk op deze wijze meer reliëf te geven. De eerder genoemde „Libellus zal Gerard Mercator er wel toe gebracht hebben, als zijn leerling een en ander toe te passen op zijn be kende kaart van Vlaanderen van 1540. Gem ma was een uitstekend tekenaar en kaartartist; hij zal zeker een deel van die kunst op Mer cator hebben overgebracht. Waardering door anderen Zijn werk was gewild. Reeds in 1533 liet hij bij Jean Graphaeus te Antwerpen een nieuwe editie drukken van zijn „Cosmographio" van Apian, van welk werk de eerste druk in 1524 verscheen te Ingelstadt (vgl. A. Pinchart, Ar chives des Arts, dl. I, sciences et lettr., Gand, dl. II, 1863). Jacques Peleticr en Pierre Forcadel vertaalden (en annoteerden) in het Frans zijn „Arithmé- tique anderen gaven de tekst van zijn „Arithmeticae Practica Methodus" en com mentarieerden die, terwijl b.v. Christiaan Ur- stinus verklaarde, dit boekwerk te hebben ge bruikt voor de redactie van zijn „Elementa Arithmeticae". Het werd speciaal aanbevolen in Denemarken en Noorwegen; het gymnasium van Altdorf schreef het in 1575 als leerboek voor (F. Lin ger, Die Methodiek der praktischen Arithme- tik in historischer Entwickelung, Leipzig, 1888, blz. 24 v.). De aardglobe werd door C. Vopell gebruikt voor zijn mappemonde van 1545 en ook door de graveur van de globe van l'Ecuy, nu staan de in de Nationale Bibliotheek te Parijs. Ook Schoner had voor het globewerk van Fri- sius veel respect. De hartvormige wereldkaart, opgenomen in de editie 1544 van de Cosmo- graphia door Peter Apian, vond in 1583 een plaats in de Margarita Philosophia van Gré- goire Reisch. En in 1576 nam Jacques Cheyne in één van zijn werken zelfs het hele derde deel op van Frisius' eerste boekje, terwijl het tweede, de Annulus Astronomicus, werd gere produceerd in 1556 door Guillaume Cavellat en vertaald in het Italiaans. De „Annulus Astronomica" diende eveneens als basis voor het eerste deel van de „Annuli Astronomici Tnstrumentiusus", van Pierre Beausards, terwijl ook J. Dryander er voor zijn „Annulo- rum trium van 1537 een hoofdstuk van gebruikte. En Jan de Roias, één van zijn toe hoorders bij de wiskunde-colleges, was blij met de „Libellus de locorum dat hij in zijn beschouwingen over het astrolabium gedeelte lijk verwerkte. Adriaan Romain (1561 1615) ontleende voor zijn Speculum Astronomicum ook al ver schillende gedeelten aan Frisius' arbeid, terwijl eindelijk Cornelis de Jode hetzelfde deed ten behoeve van diens „De quadrante geometrico libellys" (vgl. F. van Ortroy, L'oeuvre carto- graphique de Gérard et de Corneille de Jode, Gand, 1914). Delambre, die Frisius overigens nogal kritisch te lijf ging, zegt van de Libellus, dat het „tres curieux" is Waardering door andere geleerden en schrij vers blijkt o.m. ook uit het feit, dat Domini que Cassini aan een maanvlek op zijn maan- protuberancenkaart, bij Altai, de naam Gem ma Frisius geeft (Ciel et Terre, t. XXX, 1909—1910, blz. 349 v.). Tycho Brahe en Vesalius rangschikken hem onder de elite der wiskundigen. Christopher Saxton gebruikte de door hem ontwikkelde landmeetmethode. Zo zouden wij meer voor beelden kunnen noemen waaruit zijn interna tionale bekendheid blijkt. Zijn boekwerken werden opgenomen in de toen belangrijke „Catalogus omnium librorum et manuscriptorum Bibl. 111. et Nobilissimi viri Domini, Dom Adriani Pauw 1654". Er bestaat in de archieven van „Ecclesiae Londino-Batavae" te Londen een brief in ori- ginali van Cornelius Gemma aan Abraham Ortelius, gedateerd 2 april 1575, waarin hij vraagt bij gelegenheid te willen schrijven aan Crato, keizerlijk arts, over drie werkjes, die hij aan Crato stuurde en waaromtrent hij niets vernam. Tussen deze beiden moet meer cor respondentie zijn gevoerd. Waarschijnlijk neemt hier de zoon het contact op, dat reeds tussen de vader en Ortelius bestond (zie ook reproduktie in J. H. Hessels, Abrahami Or- telii epistulae, dl. I, Cantabrigiae 1887, brief no. 56, blz. 128 v.). Zo is het ook met het contact tussen de be roemde drukker Plantijn en Cornelius Gem ma, dat o.a. blijkt uit een brief van Plantijn 16 juli 1567 waarin deze vraagt (alvorens met de druk te beginnen) het manuscript zelf ter inzage te mogen ontvangen. De brief is door één van Plantijn's dochters geschreven. Het origineel is in het museum Plantijn-Moretus (minutes Plantijn-brieven, register VII, folio 27

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1967 | | pagina 7