Gaultier René en Gemma Frisius één en de
zelfde persoon is. Men leze diens „Charles
Quint", dl. V, biz. 51).
Wij menen wel te mogen zeggen, dat hij in elk
geval één van de beroemd geworden aardrijks
kundigen is, die de wereld door zijn werk
rijker maakte. De ommekeer in de geografie
begon in Europa al in de 15e eeuw. Men keer
de terug tot de stelling, dat de aarde ongeveer
een bolvorm had. Magelhaes, die in 1520/21
de wereld rond zeilde, leverde hiervoor het
definitieve bewijs. In de 16e en 17e eeuw ont
wikkelde deze wetenschap zich voornamelijk
in mathematische richting (Copernicus, Gali-
leï, Kepler, Snellius, Cassini). Tot diegenen,
die een en ander ordenden en in kaarten vast
legden, behoort dan in de eerste plaats Petrus
Apianus met zijn „Cosmografie", Sebastiaan
Munster met zijn cosmografisch werk met
atlas (1555). Gemma Frisius leverde de eerste
wereldkaart (die wij hier verkleind afbeelden)
met de nieuwe ontdekkingen in O.- en W.-
Indië. Wij komen hiermee in de bloeitijd van
de kartografie met de Nederlanden als cen
trum (Mercator, Ortelius, Blaeu, Delisle e.a.).
Het is wel merkwaardig, dat Peter Apian's
kaart van 1520 (een nieuwe bewerking van
de Waldseemüller-kaart van 1507) met de
latere edities van Gemma Frisius en Sebastiaan
Miinster in de running bleef totdat Mercator
en Ortelius in de Nederlanden opkwamen.
Wat bewaard bleef
Zoals bekend bestaat het wetenschappelijk
oeuvre van Gemma Frisius uit handschriften
en gedrukte stukken. Volgens zijn zoon zijn
de nagelaten papieren belangrijker dan de bij
zijn leven verschenen publikaties. Maar ze zijn
helaas niet tot ons gekomen. Men zou dan ver
schillende minuten van zijn arbeid gevonden
hebben: het privilege, hem door Karei V in
1544 toegekend, noemt ze. Uit enkele karak
teristieke passages van zijn „arithmeticae"
blijkt, dat hij ook dacht aan handleidingen
voor geometrie en voor algebra. Deze projec
ten vallen echter weg tegen het grote werk,
waarop zijn genie zich toespitste, een genees
kundig werk in twee delen, met cliëntenlijst
dat de toegepaste geneeswijze voor ieder van
deze behandelde. Het tweede deel bevatte
zijn waarnemingen over 30 jaren, zo consciën
tieus beschreven, dat zij zoals de zoon,
prof. Cornelius Gemme, opmerkt nog kun
nen dienen als basis voor een meteorologische
wetenschap. Zijn geest schijnt zich in het bij
zonder bezig gehouden te hebben met de be
weging van hemellichamen. Zonder twijfel
kan men hieruit Gemma's enthousiasme ver
klaren voor het Coperniaanse systeem, een
enthousiasme dat o.m. tot uiting komt in een
brief aan bisschop Dantiscus.
Buiten zijn onuitgegeven oeuvre (dat verloren
ging) heeft hij geen grote bagage op zijn actief
staan (als medicus alleen beschouwingen over
gewrichtsontstekingen). Op het terrein van de
wiskunde staan op zijn naam: 1. een bijge
werkte „cosmographia liber" van Peter Apian
(vgl. F. van Ortroy, Bibliogr. de l'oeuvre de
P. Apian). Zijn eerste verbeterde editie van
genoemd werk is reeds vroeg in zijn leven uit
gegeven (de 4e druk kwam reeds in 1539 uit);
2. het boekje „De principiis astronomiae
cosmographiae Antwerpen 1553, dat ge
deeltelijk dient als commentaar op de door
hem geconstrueerde aard- en hemelglobes
(hierin is vervat „le procédé pour trouver les
longitudes au moyen de montres"). Hij leert
hier een nieuwe, toentertijd nieuwe, methode
ter bepaling van de geografische lengtever
schillen met behulp van draagbare uurwerken;
3. Arithmeticae practicae methodus facilis
(de U.B. te Utrecht bezit hiervan een exem
plaar van 1581, perkamentband, 10x15 cm,
waarin ook de oorspronkelijke voorrede van
jacobus Peletarius opgenomen is); 4. De radio
astronomico geometrico liber; 5. De astro-
labo catholico liber.
Een speciale vermelding verdient zijn reeds
eerder genoemd geschrift „Libellus de locorum
describendorum ratione et de eorum distantiis
inueniendis nunquam antehae visus", tegelijk
met „De principiis astr. et cosm. ingebon
den in perkament en o.m. te Parijs uitgegeven
bij Thoman Richardum, sub Bibliis aureis
MDXLYII (Ned.: Een boeexken seer nut ende
profitelijc allen geographiens leerende hoemen
enige plaetsen beschrijven ende het verschil
ofte distantie der selver meten sal welck te
voren noyt ghesien en is geweestOp de
eerste bladzijde staat een afbeelding van zijn
globe. De voorrede van Gemma is geschreven
C)Ct. anno 1530; het artikel over driehoeks
meting bevat verschillende tekeningen, o.m.
die betreffende een meting met Brussel en Ant
werpen als hoofdpunten voor een driehoeks
meting volgens zijn methode, waarin ook Mid
delburg, Mechelen en Leuven opgenomen zijn.
Voor het maken van landkaarten stelt hij on
geveer dezelfde principes op als Snellius. Het
is te beschouwen als een eerste handleiding
voor een verantwoorde methode van drie-
29