in actie om een laatste controle voor de Direc tie uit te voeren. In de kopschotten had men deurtjes aangebracht, welke na het afzinken alle in één rij kwamen te zitten. Als het water uit de ruimte tussen de kopschotten was weg gepompt konden deze worden geopend, op die manier de voorlopige doorgang vormend van het ene segment naar het andere. Van te voren had de M. D. in de noordelijke oprit de tunnelas (evenwijdig verplaatst) ver zekerd en kon nu deze lijn verlengen door de deuropeningen tot zo ver mogelijk inde tunnel- in-aanbouw. Zo was het mogelijk om eikaars resultaten te vergelijken voor wat betreft de richting van de opeenvolgende segmenten. Deze methode betekende eigenlijk een geode tische ketterij, aangezien een lijn van 200 m „alsmaar" moest worden verlengd tot maxi maal 750 m, zonder dat gebruik kon worden gemaakt van een aligneer-apparaat. Nochtans bleek er een grote overeenstemming, want het gevonden verschil in richting kwam nooit uit boven 12 mm. Ook de juiste diepteligging moest door de M. D. worden gecontroleerd en daarom was de waterpasploeg gelijktijdig in actie. Het groot ste verschil dat hier werd geconstateerd be droeg slechts zeven mm, zelfs op 25 m onder water. In overleg werd dan naar goed land meetkundig gebruik alles tot één gemeen schappelijk gemiddelde herleid. Tot slot ging dan nog eenmaal de „duikboot bemanning" aan de slag om de laatste mm's er uit te halen door middel van horizon taal en verticaal werkende vijzels, waarover later meer. De meeste van hen hadden na het eerste zinkwerk een „werkdag" erop zitten van niet minder dan 36 uur. De volgende delen kwamen echter steeds vlotter op hun plaats, zodat de benodigde werktijd terugliep tot minder dan een etmaal. Elke drie weken ging er een segment naar be neden, waardoor het mogelijk was dat het laatste, „moot 24" dus, op donderdag 8 juli 1965 's morgens om half drie tot rust kwam onder de bodem van het Noordzeekanaal. En wel, met het vrije uiteinde op 1,00 m ver wijderd van de opening in het zuidelijke ven tilatiegebouw. Dit „tekortschieten" was niet te danken aan een meetfout maar klopte geheel met de plan nen. Men kon het laatste segment er niet zo maar tussenschuiven, aangezien er ruimte moest overblijven voor het manoeuvreren. Teneinde de laatste meter water te kunnen „doorboren", kwamen er tegen het vrije uit einde van moot 24 met gerubberd nylon be- f/C/. 7/// klede houten schotten te rusten, die tevens aansloten op het ventilatiegebouw. Na het onderling verbinden van de schotten ontstond een mantel rond de laatste meter en tevens weer een „waterdicht kamertje". Door het leegpompen kwam er druk van het buiten water op de mantel te staan, waardoor deze nog beter afsloot. De definitieve aansluiting kon daarna van binnen uit door middel van staal en rubber met een bescherming van beton tot stand worden gebracht. Ditzelfde was trouwens ook tussen de andere tunneldelen gebeurd, zodat op deze manier een doorgaand geheel is ontstaan. Zoals te verwachten was, hebben zich na het afzinken kleine zettingen voorgedaan, waar om het noodzakelijk was dat hoogtemetingen werden uitgevoerd in latere stadia. Alvorens hierop nader in te gaan volgt hier eerst nog een wat gedetailleerder beschrijving van het werk onder water. Aangezien de tunnel om begrijpelijke redenen niet óp de kanaalbodem kan liggen maar er onder moet blijven, moest er eerst een sleuf dwars door het kanaal worden gebaggerd. Fig. 9 geeft van deze sleuf, waarvan de langs- helling overeen moet komen met die van de tunnel, een dwarsaanzicht. Nu zijn de vakmensen in staat om zelfs op die grote diepte nog te baggeren met een nauwkeurigheid van 15 cm. Maar het is natuurlijk niet mogelijk om een dusdanig vlak profiel te krijgen dat het afgezonken segment precies goed, en overal ondersteund, op de zandbodem van de sleuf komt te liggen. Daar om werd deze één m dieper uitgebaggerd en bracht men grintstortingen aan van vijf m in het vierkant, bij elke hoek van de moot één. De bovenkanten van die steunpunten werden op de juiste diepte afgevlakt door middel van directe aflezing boven water op een zeer lange baak, welke door een ponton liep. Het tunneldeel werd nu met tijdelijke opleg platen op het grint neergelaten. Deze „hoek ijzers" waren met het segment zodanig ver bonden, dat met de reeds genoemde, door de 48 25 26 27

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1967 | | pagina 6