men moet toedelen om het transport op één weg zo klein mogelijk te maken. In een ruil verkaveling zal men vrijwel altijd te maken krijgen met een uit meerdere wegen bestaand wegennet. Fig. 9 geeft schematisch een beeld van een heel eenvoudig wegennet met zes wegen (1 tot en met 6) die bij elkaar komen in de vier knooppunten A tot en met D. In de fig. 1, 3 en 6 is aangenomen dat A het beginpunt en B het eindpunt van weg AB zou zijn. Ook bij een wegennet zullen de wegen een begin- en eindpunt moeten hebben. De richting van de weg wordt daarom met een pijl aangegeven die van het beginpunt naar het eindpunt wijst. Het is nu mogelijk om van elke weg een teke ning te maken zoals fig. 5 (vraaglijn met basislijn) en vervolgens van elke weg i de a-, en de b, te bepalen. Aangezien in een ruilver kaveling het totale aanbod van grond gelijk is aan de totale vraag naar grond moet \_a] 0 zijn. Tevens kan voor elke weg een kromme worden getekend zoals in fig. 8, waarna per weg een gkan worden geschat (zie formule (3)). De beste toedeling zou nu zijn dat per weg het transport zo klein mogelijk wordt ge maakt, dus de basislijn als aanbodlijn wordt gebruikt. Dit zou echter tot gevolg hebben dat bij knooppunten het inkomende en uitgaande transport niet met elkaar in evenwicht zou zijn. Daar het dus onmogelijk is per weg het transport minimaal te maken, zullen aanbod- lijnen moeten worden gezocht die het even wicht van het inkomende en uitgaande trans port bij de knooppunten niet verstoren, maar bovendien er voor zorgen dat het transport over alle wegen gezamenlijk minimaal wordt of met andere woorden, dat [sO] de waarde [sO]m bereikt. De aanbodlijnen die aan deze eisen voldoen worden optimale aanbodlijnen" genoemd. De optimale aanbodlijnen van weg 1 tot en met 6 kunnen op de in de vorige paragraaf beschreven wijze worden gekenschetst door de nu nog onbekende ei tot en met eo- Deze e\ tot en met eo kunnen worden opgelost uit een aantal betrekkingen die voortvloeien uit de eisen die aan de optimale aanbodlijnen zijn gesteld. De eis dat het in- en uitgaande transport op een knooppunt met elkaar in evenwicht moet zijn levert per knooppunt een knooppunts- voorwaarde op, namelijk: voor punt A: aL ei voor punt B: bi ei a-2 voor punt C: b2 voor punt D: T" bi -j- e^ T e~i ~b ^3 e3 <24 ej b3 e3 b6 eö 0 0 br> T" "T aa e6 0 (4) Aangezien [a] 0 is de vierde ver gelijking gelijk aan de som van de eerste drie vergelijkingen en kan daarom worden gemist. Onderstaand stelsel van drie herleide knoop puntsvergelijkingen blijft dan over, waarin de tweede en de derde vergelijking zijn verkregen als de som van de eerste twee en de eerste drie vergelijkingen van (4). eo e4 e4 ec, -T a i ^4 ba 0 es en a\ b\ a2 b± ar, b§ 0 £5 eo a\ -j- bi -f- a-2 b> a-A ^4 ^4 <*5 br, 0 of: ei T e4 e2 e4 e3 (5) eu -f- Ci e6 C2 eo C3 Vervolgens komen we aan de eis dat het trans port over alle wegen gezamenlijk minimaal moet worden. Dit totale transport ([sO]) wordt minimaal ([sO]m) indien de som van de oppervlakten tussen de vraag- en aanbod- lijn van alle wegen tezamen zo klein moge lijk is. [p] moet dus minimaal zijn. Dit zal volgens formule (3) bij benadering juist zijn indien [gee] [p0] minimaal is. Aangezien [p„] constant is betekent dit: 68 "f" a5 e5 ei

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1967 | | pagina 6